Home Thema's De evolutie van licht op de scène

De evolutie van licht op de scène

Van kaarsen en olielicht over gaslicht en limelight, tot gloeilampen en led. Hieronder schetsen we kort de evolutie van belichting in theaters.

Memolight ADB, een lichtorgel met geheugen | © Cultuurcentrum Brugge

De eerste opvoeringen in theaters werden verlicht met de voorhanden zijnde lichtbronnen, zoals kaarsen en olielicht. Die werden op palen aan twee kanten in de coulissen gezet (coulissenlicht) en vooraan op het podium op de grond (voetlicht). Lusters met kaarsen zorgden voor wat frontlicht. Er was dus een heel algemeen licht; je kon nergens een focus op leggen. Acteurs die zichtbaar moesten zijn, moesten vrij ver naar voor op de scène staan. De lichtbronnen waren ook moeilijk regelbaar. Om de hoeveelheid licht te verminderen, konden de palen in de coulissen gedraaid worden, zodat het licht naar achter scheen. De voetlichten konden in de grond zakken.

Rond 1816 waren de eerste theaters met gaslicht operationeel. Gasbranders kwamen op dezelfde lichtposities (coulissen- en voetlicht). Omdat gaslicht ook ondersteboven kan branden, werden bovenlichten toegevoegd. Met een gasorgel konden (groepen) branders geregeld worden. Het licht kon gedimd worden, maar was nooit volledig uit. Er moest minstens een waakvlam blijven branden. Gaslicht was erg gevaarlijk. Als je kijkt naar het aantal branden in theaters, zie je een grote piek tijdens de gaslichtperiode.

In 1837 deed de limelight zijn intrede in theaters, waarbij een kalkblok werd verhit met een waterstof-zuurstofbrander. In 1848 kwam ook de arclight op, waarbij twee koolstaven werden aangesloten op een gelijkspanning en zo dicht bij elkaar gebracht werden tot er een vonk oversprong. Beide bronnen zorgden voor de eerste keer in de geschiedenis voor een sterk gefocust licht. Ze werden samen met het algemeen licht gebruikt om de focus op een artiest te leggen.

Vanaf de jaren 1870 was er elektrisch licht met de intrede van de gloeilamp, maar zeker niet alle theaters schakelden meteen over. De lampen werden op dezelfde plaats gezet als waar de gasbranders stonden. De eerste elektrische regelaars waren zoutwaterdimmers waarbij een stang in zout water gestoken werd. Hoe dieper de stang in het water zat, hoe kleiner de weerstand werd en hoe sterker het licht scheen.

In de jaren 1900 werden dimmers met weerstanden ontwikkeld en werden de lampen in drie groepen (herzen) opgedeeld waardoor het licht verschillende kleuren kon krijgen. Rond de jaren 1920 verschenen de eerste spots met gloeilampen. Ze vervingen de limelights en arclights in kleinere zalen en werden nog steeds met de hand bediend. Op dat moment zien we ook de eerste dimmers met regelbare weerstanden verschijnen.

Het was vanaf de jaren 50 – 60 dat gefocust licht echt gebruikt werd om de hele scene te belichten en dat algemeen licht in herzen stilaan verdween. Er waren dan ook betere regelaars waardoor je echt overgangen kon maken. Pas dan spreken we echt over lichtontwerp. De technische evoluties volgen elkaar snel op dankzij de radiobuizentechniek en de elektronica. Eerst krijgen we dimmers met thyratons (een soort grote radiobuis) dan volgen dimmers met gesatureerde transformators of verzadigbare spoelen (spoel waarvan de weerstand door een kleine gelijkstroom kan geregeld worden), en tot slot worden triacs en thyristoren (elektronische componenten die grote stromen kunnen regelen door middel van een klein stuursignaal) ingezet om te dimmen. Al deze toestellen werden elektrisch aangestuurd, waardoor de bediening niet langer in de buurt van de dimmer moest staan en de lichtman eindelijk kon zien wat hij deed. De bediening van de dimmers was nog steeds manueel, soms met een of meerdere presets.

In de jaren 70 werden de eerste lichttafels met geheugens geïntroduceerd, eerst met ponskaarten, daarna met ferietkerngeheugens, magneetband en tot slot met halfgeleidergeheugens. De eerste lichtorgels met digitale processors verschijnen in de jaren 80. Die hebben een ingebouwde computer die specifiek gebouwd is om lichtstanden te berekenen. In 1986 ontstaat de eerste gemeenschappelijke standaard om licht te sturen: DMX512. Dat is een digitaal gestandaardiseerd stuursignaal om dimmers (en later ook bewegend licht) mee te sturen. Er kunnen 512 kanalen mee aangestuurd worden via een vijfpolige kabel. Vanaf 2000 zien we ook software opduiken waarmee je via een gewone computer het licht kan aansturen.

Rond 2010 ontstaan led-armaturen voor theatergebruik waarbij de kleur, intensiteit en beweging geregeld kunnen worden.