Het gebruik van podiumkostuums bestaat al sinds de theateropvoeringen in de Griekse oudheid. De oude Grieken gebruikten namelijk grote maskers om bepaalde karaktertrekken van personages uit te vergroten. Door hun omvang waren ze ook goed zichtbaar voor wie achteraan in het publiek zat. Aangezien enkel mannen aan theater deden, kon men via kostuums ook duidelijk maken welke personages vrouwelijk waren.
Vanaf de middeleeuwen werd theater gebruikt om Bijbelse verhalen te vertellen aan een analfabeet publiek. Ook hier werden kostuums gebruikt. Zo kregen heiligen en engelen kleurrijke gewaden, terwijl het gewone volk in alledaagse kledij gespeeld werd. Vanaf de vijftiende eeuw kenden ook de masques of maskerades een opgang. Dat waren spektakels met zang, dans, muziek en toneel. De uitvoerders verkleedden zich als helden en goden uit de Griekse en Romeinse mythologie, nimfen, satyrs of andere mythische wezen. Met die seculiere kostuums werd er afgestapt van de uitsluitend Christelijk geïnspireerde podiumkunsten.
Binnen het genre Commedia dell’arte, dat ontstond tijdens de Italiaanse renaissance, kwamen ook de zogenaamde typetjes van personages tot stand. In dat genre van komisch theater speelden telkens dezelfde personages: een jong verliefd koppel (de Gli Innamorati die verschillende namen konden hebben), twee oudere mannen (Il Dottore en Pantalone), een soldaat (Il Capitano), twee knechten (Brighella en Arlecchino) en een dienstmeisje (Colombina). Al deze personage hadden hun eigen typische karaktertrekken, die het publiek ook goed kende. Kostuums waren van cruciaal belang om de personages te herkennen. Elk personage had namelijk een herkenbaar uiterlijk en gecodeerd kostuum. Pantalone, de oude, gierige zakenman, werd bijvoorbeeld gespeeld in rode kledij en een strakke broek. Vaak had hij een geldzakje als accessoire en een masker met haakneus. Wanneer dergelijke personages op het podium verschenen, wist het publiek meteen om wie het ging en welke karaktertrekken er bij dat personage hoorden.
Aan het barokke hof van Louis XIV kenden de hofballetten (en ook de bijhorende kostuums) een hoogtepunt. Deze totaalspektakels combineerden dans, zang, en mime en werden (deels) uitgevoerd door hovelingen en adel. De opvoeringen moesten onder meer indruk maken op uitgenodigde buitenlandse ambassadeurs en zo het aanzien van de koning vergroten. Ook de kostuums die gedragen werden tijdens deze spektakels, moesten de rijkdom van de koning uitstralen. Ze waren dan ook uitvergrotingen van de toenmalige hofmode, vervaardigd uit dure stoffen, met extra grote pruiken en rokken en rijkelijk versierd met parels, koper en pailletten. Bijgevolg waren deze kostuums enorm zwaar en onpraktisch. Uitvoerders strompelden dan ook bezweet en met knikkende knieën van het podium.
Aan deze onpraktische kostuums kwam een einde in de romantiek. Vanaf het einde van de achttiende eeuw werd er meer gefocust op de beweeglijkheid van uitvoerders in de podiumkunsten. Het initiatief daarvoor werd genomen door de uitvoerders zelf. Dansers, zangers en acteurs lieten geleidelijk aan maskers en zware kostuums achterwege en traden op in hun natuurlijke haardracht (in plaats van gepoederde pruiken). Binnen de danswereld ontstond ook de tutu in de negentiende eeuw. Ook dat was een ontwikkeling die focuste op de beweeglijkheid van uitvoerders: het liet dansers namelijk toe om complexere passen uit te voeren. Daarnaast was er vanaf de negentiende eeuw een tendens naar realistischere kostuums. Tot dan toe waren kostuums vaak gebaseerd op de toen hedendaagse mode. Binnen de gotische literatuur was er een drang om terug te keren naar de originele teksten van Shakespeare. Door deze originelen te bestuderen, werd er ook meer nagedacht over kostuums die gebruikt werden tijdens opvoeringen van deze werken. In het kader van deze beweging, werd er gepleit voor het gebruik van historisch accurate kostuums in de podiumkunsten.
In de twintigste eeuw werd daar (gedeeltelijk) van afgestapt. Onder invloed van de verschillende stijlstromingen binnen de beeldende kunsten, werd er ook geëxperimenteerd met podiumkostuums. Hierbij kwamen meer abstracte kostuums tot stand. Zo ontwierp Oskar Schlemmer kubistische kostuums, waar de geometrische vormen centraal stonden. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw was het belangrijkste aspect van decors en kostuums dat ze de juiste sfeer moesten scheppen voor het verhaal dat opgevoerd werd. Op basis van het script werd er gekozen voor historisch accurate, experimentele, extravagante, sobere … kostuums. Ook vandaag is dat nog het geval.