Ontstaan van het Topstukkendecreet
Het begrip ‘erfgoed’ heeft de laatste eeuw steeds meer juridische grondslag gekregen. In België begon de Koninklijke Commissie voor Monumenten in 1872 met het opstellen van lijsten van gebouwen die voor de toekomst bewaard moesten blijven. Een wet van 1931 op het behoud van monumenten en landschappen gaf de activiteiten van de Commissie een solide wettelijke basis en voerde het begrip ‘beschermd monument’ in. Na de Grondwetswijziging van 1970 werd de Monumentenzorg toevertrouwd aan de gewesten en sinds 1976 vaardigt de Vlaamse overheid daarvoor een eigen regelgeving uit.
Al deze maatregelen betreffen het onroerend erfgoed. Het roerend erfgoed (kunstwerken, archiefstukken, boeken, instrumenten, verzamelingen, enz.) kwam er in ons land lange tijd bekaaid van af. De verkoop in 1956 van de Mérodetriptiek aan het Metropolitan Museum Art van New York bracht hierin verandering. Dit altaarstuk is een van de belangrijkste vroege werken van de Vlaamse Primitieven en behoorde tot het privébezit van de familie De Merode in België. De verkoop aan een rijker, buitenlands museum van dit belangrijk nationaal erfgoed leidde tot veel wrevel.
Er moest een juridisch instrument komen om belangrijk erfgoed voortaan op eigen bodem te houden. Dit kwam er met de wet van 16 mei 1960 betreffende ’s Lands Roerend Cultureel Patrimonium. Hierdoor beschikte de overheid over een instrument om de uitvoer van ‘kunstwerken of roerende goederen van artistiek, historisch of wetenschappelijk belang’ te beletten. In de praktijk bleef deze ‘douanewet’ – formeel nog steeds van kracht – echter zonder gevolg. Hetzelfde lot was een Vlaams decreet van 17 november 1982 ‘houdende bescherming van het roerend cultureel patrimonium’ beschoren. Het werd op 24 januari 2003 vervangen door het decreet ‘houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang’. Dit decreet is bekend als het ‘Topstukkendecreet’.
Opstellen van een lijst
Het Topstukkendecreet verplicht de Vlaamse regering tot het opstellen van een lijst van cultuurgoederen en verzamelingen die omwille van hun bijzondere betekenis op archeologisch, historisch, cultuurhistorisch, artistiek of wetenschappelijk vlak voor de Vlaamse gemeenschap behouden dienen te worden. In 2005 verscheen een eerste ministerieel besluit waardoor 46 kunstwerken en 9 ensembles of verzamelingen definitief werden opgenomen in de ‘lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap’.
Toen in februari 2007 bekend werd dat het Gruuthuusehandschrift door zijn Vlaamse bezitter was verkocht aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en dit bericht de publieke opinie zeer beroerde, kwam de uitvoering van het Topstukkendecreet terecht in een stroomversnelling. Eind 2009 telde de lijst reeds meer dan driehonderd nummers, voor het grootste deel stukken uit openbaar bezit, vooral bewaard door musea en kerkfabrieken, maar toch ook een aantal belangrijke stukken uit privéverzamelingen.
Opname in de Topstukkenlijst betekent dat het stuk Vlaanderen niet mag verlaten zonder voorafgaande toelating van de Vlaamse overheid. De toelating voor definitieve uitvoer, bijvoorbeeld door verkoop, mag niet geweigerd worden zonder dat de Vlaamse overheid zich verplicht tot aankoop van het stuk tegen marktwaarde. Eigenaars kunnen van bevoegde Vlaamse instanties advies krijgen voor het in goede staat bewaren van hun topstuk en voor restauratie is een subsidie mogelijk. Eigendomsoverdracht moet aan de overheid worden gemeld en de nieuwe eigenaar moet verwittigd worden dat het stuk op de Topstukkenlijst staat. Privé-eigenaars worden niet bekend gemaakt en kunnen rekenen op geheimhouding van identiteit en van de bewaarplaats. Het uitvoeringsbesluit van het decreet creëerde ook een ‘Topstukkenfonds’ waaruit de aankoop van met uitvoer bedreigde stukken betaald kan worden. Dit fonds kwam bijvoorbeeld tussen bij de aankoop van het archief van Willem Elsschot, thans bewaard in het Letterenhuis te Antwerpen.
Als criterium voor opname in de lijst geldt dat het stuk zeldzaam is en onmisbaar binnen het Vlaamse cultuurbezit. ‘Onmisbaar’ betekent dat het minstens één van de volgende vier eigenschappen bezit: een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen in Vlaanderen, een schakelfunctie binnen een aspect van de culturele ontwikkeling, een ijkwaarde voor het onderzoek of onze kennis, of een bijzondere artistieke waarde in vergelijking met de gekende kunstproductie. Met deze criteria toetst de Topstukkenraad, geadviseerd door specialisten op het domein, de proeflijsten die in opdracht van de minister worden samengesteld door gespecialiseerde instellingen of deskundigen. Op voorstel van de Topstukkenraad wordt de uiteindelijke beslissing getroffen door de Vlaamse Minister van Cultuur.
Geïnspireerd op een tekst van Jan Roegiers.