Het vaandel
Het vaandel is het visitekaartje van de vereniging. Met veel zorg worden ze vervaardigd en gebruikt. De oudste fluwelen exemplaren waren erg duur en werden vaak geschonken door een lokale mecenas. Het vaandel symboliseert de vereniging, haar achterliggende idealen en de wil om samen te musiceren. De inhuldiging van een nieuw vaandel is doorgaans een hoogdag voor de vereniging en wordt uitgebreid gevierd. Steevast is ze van de partij als de vereniging naar buiten treedt voor stoeten en processies. Ook in de concertzaal staat ze vaak mee opgesteld.
Van oudsher vermeldt het vaandel minimaal de stad/gemeente waar de vereniging haar thuisbasis heeft, haar stichtingsdatum en natuurlijk ook haar naam. Hoe groot is trouwens het erfgoedgehalte van die naam? Vaak dragen namen de wortels van de stichting van de vereniging nog in zich: namen als Sint-Cecilia, de patroonheilige van de muziek, Sint-Martinus of Sint-Pietersvrienden verwijzen naar katholieke idealen of de verbondenheid met een parochie, terwijl De Burgerzonen, Vrank en Vrij of Vrije Kunstkring liberale associaties opwekken. De Werker, Moed en volharding en Vermaak na arbeid verwijzen dan weer vaak naar socialistische strekkingen.
Bladmuziek
De belangrijkste activiteit vormt natuurlijk het musiceren. Het repertoire evolueerde doorheen de tijd, al speelden de hafabraverenigingen altijd de populaire muziek van hun tijd. Aanvankelijk bestond het repertoire vooral uit marsen, arrangementen en transcripties van opera- en operettemelodieën, en dansen zoals de polka of wals. Na de Tweede Wereldoorlog zou ook een eigen repertoire ontstaan voor de blaasorkesten, afgestemd op hun unieke sound en mogelijkheden. Steeds meer componisten zouden zich toeleggen op origineel werk voor blaasorkest, gestimuleerd door de invoer van het plichtwerk tijdens concours. Vanaf de jaren 1960 zou het repertoire sterk beïnvloed worden door de populaire cultuur van die tijd en maakten (medleys uit) musicals, filmmuziek en popmuziek hun intrede.
Alle verenigingen bouwden doorheen de tijd een uitgebreide muziekbibliotheek uit. Af en toe zijn stukken daarin werkelijk uniek: de eigen (geschoolde) dirigent (of een ander lid) herwerkte soms bestaande muziekstukken voor de eigen vereniging; soms gaf een korps een compositieopdracht naar aanleiding van haar jubileum, enz.
Muziekinstrumenten
Zonder instrumenten geen muziek in de hafabraverenigingen! De evolutie in het repertoire hangt ook samen met de ontwikkelingen in de muziekinstrumentenbouw en veranderingen in de bezetting. In de loop van de negentiende eeuw werd er heel wat geëxperimenteerd door instrumentenbouwers. Hun innovaties, zoals het kleppensysteem bij de houtblazers en het ventiel bij de kopers, zorgden voor een soepelere flexibiliteit, een betere speelbaarheid, en maakten een grotere virtuositeit mogelijk. Met de uitvinding van nieuwe instrumenten werden verouderde types afgedankt: de ophicleïde en het serpent werden bijvoorbeeld definitief vervangen door de saxofoon.
Een groot aantal verenigingen heeft nog steeds muziekinstrumenten in hun bezit. Zeker in de eerste helft van de hafabrageschiedenis was het niet zo vreemd dat een vereniging de instrumenten voor haar leden aankocht. Vandaag is dat eerder een zeldzaamheid geworden, en verwacht men van de muzikanten, met uitzondering van de slagwerkers (ook eventueel drumband), dat ze hun eigen instrument gebruiken. Sommige verenigingen hebben voor de allerkleinste beginnende muzikantjes wel een instrument te leen.
Het muziekkorps als actieve vereniging
Muziek spelen, daar is het de vereniging in de eerste plaats om te doen. Of dat nu op de wekelijkse repetitie, een avondconcert, een festival of tijdens een concours is; in het lokale cultureel centrum of in de openlucht. In de schoot van een vereniging ontstonden soms ook toneelgroepen, jeugdbands, drumbands of majorettekorpsen om nieuwe (jonge) muzikanten aan te trekken, of werden notenleer- en instrumentlessen gegeven.
De meeste verenigingen organiseerden/organiseren daarnaast ook niet-muzikale activiteiten: een jaarlijks eetfestijn, een Ceciliaviering, een tombola of quiz, enz. Ze brengen niet alleen geld in het laatje, maar laten ook toe het samenhorigheidsgevoel op een andere manier te beleven.
De kern van de vereniging bestaat uit de dirigent en de muzikanten. Daarnaast is ook het bestuur een belangrijke drijvende kracht. De meeste verenigingen kennen een strakke organisatiestructuur, met minimaal een voorzitter, secretaris en penningmeester/schatbewaarder. Van oudsher bepalen zij de koers van de vereniging. Ze vergaderen en nemen beslissingen over activiteiten. Hun bevoegdheden werden vroeger strikt vastgelegd in het reglement. Oudere verenigingen kenden vaak ook een boetemeester, want doorgaans bestond er een uitgebreid boetesysteem om wangedrag (te laat komen op de repetitie bijvoorbeeld) te bestraffen. Tegenwoordig wordt het bestuur vaak aangevuld met bijvoorbeeld een bibliothecaris of communicatieverantwoordelijke en kan ze voor de praktische uitwerking van activiteiten rekenen op de ondersteuning van heuse subwerkgroepen. Samen zorgen zij ervoor dat de vereniging draaiende wordt gehouden en dat activiteiten kunnen plaatsvinden: ze kopen bladmuziek en pupiters aan, zoeken een traiteur voor het eetfestijn, betalen de facturen en de huur van het repetitielokaal, dienen voor grotere projecten een subsidieaanvraag in bij de gemeente, zetelen uit hoofde van de vereniging in de lokale cultuurraad, zorgen dat activiteiten aan de buitenwereld gecommuniceerd worden, brengen de verzekeringen in orde, enz. Naast muzikanten en bestuur zijn er vaak ook nog ereleden, die een waardevolle financiële impuls betekenen. En natuurlijk wenst elke vereniging een zo breed mogelijk publiek te bereiken met haar activiteiten.
Het erfgoed dat dit alles met zich meebrengt, is talrijk. (Concert)uitnodigingen, affiches, programmaboekjes, subsidieaanvragen, correspondentie (brieven en e‑mails met concertorganisatoren, leveranciers, andere korpsen enz.), instrumentcursussen, foto’s en opnames getuigen van de activiteiten. De website en het ledenblaadje informeren muzikanten en sympathisanten over de concertagenda en afgelopen activiteiten. Medailles en oorkondes bewijzen de geleverde prestaties op festivals en concours. In de lokale krant verschijnt af en toe wel een artikel over de vereniging. Afhankelijk van de manier waarop de vereniging naar buiten trad en haar ouderdom bewaart ze misschien ook nog de stok van de tamboer-majoor, een ‘chapeau chinois’, draagbare lantaarns om de nachtelijke optochten te verlichten of (majorette)uniformen, bedoeld om de uitstraling van het korps en de eenheid onder de muzikanten te vergroten.
De statuten en reglementen, vergaderingsverslagen (soms nog in boeken), verzekeringspolissen, contracten, financiële stukken zoals kasboeken en facturen en ledenadministratie documenteren de werking van de vereniging. Ledenlijsten komen nog altijd frequent voor, maar in vroegere tijden betrof het bijvoorbeeld ook het register van de ledenbijdragen: om lid te kunnen zijn van een vereniging moest je jaarlijks een kleine som betalen.
Onroerend erfgoed
De buitenlucht was de echte biotoop van de vroege muziekverenigingen. Straten en pleinen werden bij elke mogelijke gelegenheid opgefleurd door de klanken van het muziekkorps. Ook vanuit de kiosk weerklonk veelvuldig muziek. Of de kiosk van het eenvoudige soort of een architecturaal hoogstandje was, meestal was hij opgetrokken op een goed zichtbare en gemakkelijk bereikbare plaats. Hij stond centraal in het dorp en in het leven van de mensen. Het was in de negentiende en begin twintigste eeuw dé plaats waar dorpsgenoten in een ontspannen sfeer hun vrije tijd doorbrachten. Geleidelijk aan zou de kiosk plaats moeten ruimen voor de concertzaal. Ook in de negentiende eeuw concerteerden de muziekverenigingen al in de concertzaal, zij het dan als uitzondering. Sommige verenigingen streefden er zelfs naar om een eigen exemplaar te bezitten.
Meer hafabra(erfgoed)?