Home Thema's Muzieknotatiesystemen - beknopte historiek en ken…

Muzieknotatiesystemen - beknopte historiek en kenmerken

Lange tijd was het voor- en nazingen of -spelen van melodieën de enige manier om muziek van generatie op generatie door te geven. De ‘leerling’ trachtte daarbij zo goed mogelijk te memoriseren wat zijn ‘leraar’ voorspeelde of -zong. De grootte van het repertoire dat je als musicus te onthouden had, kon een zware belasting zijn op je geheugen. Pas op het einde van de achtste, begin negende eeuw ontstond er in West-Europa een schrift dat toeliet de muziek te gaan noteren.

Neumenschrift

Het neumenschrift – ontstaan vanuit de noodzaak de vele gregoriaanse gezangen en hun regionale varianten te standaardiseren – was een eenvoudig systeem om het verloop van de melodie weer te geven. Het neumenschrift maakte echter nog geen gebruik van een notenbalk, waardoor toonhoogtes en intervalverhoudingen nooit precies en absoluut konden worden weergegeven. De exacte verhouding tussen twee opeenvolgende noten is niet te interpreteren. Het is met andere woorden vaak helemaal niet duidelijk hoeveel hoger of lager een toon precies uitgevoerd moet worden in relatie tot haar voorganger. Veeleer geven de neumen enkel de ruwe contouren aan van een melodie (een stijgende of dalende beweging). Ook toonduur werd nog niet genoteerd, waardoor het tot op vandaag moeilijk te achterhalen is hoe het ritme van het gregoriaans geïnterpreteerd moet worden. Ondanks die vaagheden in toonhoogte en toonduur hielp het neumenschrift de zangers als geheugensteun om alle melodieën van de vele gregoriaanse gezangen te leren. Langzamerhand ging men wel nog letters toevoegen aan het neumenschrift, om meer details over tempo, dynamiek, toonhoogte en uitvoeringswijze weer te geven: bijvoorbeeld de letter a’ voor altius’ (hoger) of c’ voor cito’ (sneller).

Hoefnagelschrift en kwadraatnotatie

Al gauw ontstonden twee notatiesystemen die de toonhoogte wel preciezer zouden fixeren: het gotische hoefnagelschrift, genoemd naar de noten die de vorm van de spijker van de paardenhoef aannamen, en de kwadraatnotatie. De vorm die de noten bij deze notatiesystemen kregen lijkt nog in grote mate op die van de neumen. Maar in tegenstelling tot het neumenschrift wordt in beide systemen wel al gebruik gemaakt van een notenbalk, hoewel die nog maar over vier lijnen beschikt. Om de toonhoogte precies te fixeren op de notenbalk zou men vanaf deze periode ook gebruik maken van twee sleutels: de do-sleutel die aanduidt waar op de notenbalk zich de do’ bevindt, en de fa-sleutel die de plaats van de fa’ aangeeft. Net als bij de neumen bestaat er nog geen manier om het ritme van de muziek weer te geven.

Mensurale muzieknotatie

Op het moment dat de meerstemmige muziek aan belang en populariteit wint, wordt het steeds essentiëler ook het ritme eenduidig in notatie te kunnen vastleggen. Naar het einde van de twaalfde eeuw toe, en vooral vanaf de dertiende eeuw zoekt men systemen die het vrije, zwevende ritme van het gregoriaans zouden verlaten. Een daarvan is de mensurale muzieknotatie. De mensuur is een soort maataanduiding, die de vorm heeft van een hele of een halve cirkel, al dan niet gecombineerd met een punt in het midden. De precieze vorm van de mensuur gaf aan of de musicus een ternaire of een binaire maatsoort moest gebruiken. Hoewel elke noot een duur’ meekreeg door die een bepaalde vorm te geven, is die duur niet absoluut, maar flexibel. Eenzelfde noot (met dezelfde vorm) kon nu eens kort zijn, dan weer lang. De precieze duur van de noot kon enkel afgelezen worden door interpretatie van de context waarin ze verschijnt: namelijk de gebruikte mensuur en de omringende noten.

Musica ficta

Geleidelijk aan kwam ook het gebruik van mollen, kruisen en herstellingstekens in zwang. Aanvankelijk waren deze verhogingen en verlagingen enkel impliciet’ in de muziek aanwezig: je moest ze als musicus uitvoeren, hoewel ze niet genoteerd waren in de muziek. Om die reden worden ze aangeduid met de term musica ficta’. Om te weten of een toon al dan niet verhoogd of verlaagd moest worden, moesten musici goed op de hoogte zijn van de muziektheorie en een aantal regels met betrekking tot melodie en contrapunt in gedachten houden. Aan het begin van de zeventiende eeuw was de praktijk van musica ficta’ verouderd. Naarmate componisten meer toonsoorten in hun werk wilden exploreren en dankzij de ontwikkeling van de gelijkzwevende stemming, nam ook het gebruik van kruisen en mollen toe.

Moderne muzieknotatie

In de zeventiende eeuw zou het notensysteem er in grote lijnen uitzien zoals we dat ook vandaag kennen: de vijflijnige notenbalk raakte sinds de dertiende eeuw langzamerhand ingeburgerd, noten werden steeds vaker in hun ronde vorm genoteerd en ook het gebruik van maatstrepen, die groepjes noten bundelen volgens de gewenste teleenheid, zou meer en meer de norm worden (aanvankelijk vooral in instrumentale muziek, later ook in vocale). In de daaropvolgende eeuwen zou het moderne’ notatiesysteem steeds verder verfijnd worden. Er kwamen nog talrijke gecodeerde tekens bij voor onder andere tempo en dynamiek, herhalingstekens, voorslagen, trillers, enz. en symbolen voor specifieke speelwijzen en karakteraanduidingen. Deze toevoegingen maakten dat componisten hun bedoelingen steeds gedetailleerder en nauwkeuriger konden weergeven.

Braille-muzieknotatie

Louis Braille (1809 – 1852) ontwikkelde niet alleen het brailleschrift, maar ook de braille-muzieknotatie. Braille was op jonge leeftijd blind geworden en creëerde met het brailleschrift een werkbaar systeem om de communicatiekloof met zienden te dichten. 

Dat systeem is gebaseerd op tastzin: elk schriftteken wordt opgebouwd vanuit een raster van zes punten in twee kolommen waarbij sommige van die punten opgehoogd en dus voelbaar zijn. Zo zijn er in totaal 64 combinaties mogelijk. 

Braille — die zelf professioneel orgel en cello speelde — gebruikte hetzelfde systeem voor muzieknotatie. Om verwarring met tekstnotatie te voorkomen kan er een melding hierover staan aan het begin van de partituur. 

Muzieknotatie is complexer dan taalnotatie en dat heeft een weerslag op de braillemuziek. Alle elementen moeten een na een genoteerd worden: sleutel, maatsoort, tempo, noot, toonhoogte, duur van de noot, interval … Waar in een muzieknotatie met notenbalken die informatie meteen gelezen kan worden, staat die in braillenotitie na elkaar. De muzikant dient dus eerst een stuk te lezen, om het dan vanuit het geheugen te spelen. Dat maakt het musiceren complexer, inzonderheid als het muziekstuk zelf ook complexer wordt, bijvoorbeeld bij pianomuziek of koormuziek. Varianten van muzieknotatie, bijvoorbeeld lead sheets zoals die in jazz gebruikt worden met een melodielijn en akkoorden, zijn ook in braillenotatie mogelijk.

Ondanks de complexiteit heeft braillemuziek veel voordelen. Ze biedt de muzikant meer zelfstandigheid. Die kan de muziek zelf ontdekken, onderzoeken en interpreteren. Men kan zo loskomen van een lesgever die een stuk uitkiest en voorspeelt. Blinde muzikanten halen aan dat braillemuziek hen meer vrijheid, motivatie en zelfvertrouwen biedt.

In de loop der jaren ontwikkelde braillemuziek zich op verschillende manieren met tal van lokale varianten. In 1997 werd er een internationale standaard ontwikkeld met de Music Braille Code.

Het omzetten van moderne muzieknotatie naar braillemuziek wordt door specialisten gedaan, al is er ook software die dit doet.

De bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Brussel beheert een collectie van meer dan 3000 partituren in braille afkomstig van de organisatie Licht en Liefde.

Grafische partituren

Met de komst van de twintigste eeuw zou de muzieknotatie opnieuw een heuse metamorfose doormaken. Experimenten van componisten met nieuwe toonsystemen (de tonaliteit wordt verlaten), moeilijkere ritmes, ongewone octaafverdelingen (waardoor een octaaf uit meer dan twaalf chromatische tonen kon bestaan), de elektronische muziek enz. weerspiegelden zich in de gebruikte notatie. Bovendien zouden sommige componisten het streven naar uiterste nauwkeurigheid en gedetailleerdheid in de notatie verlaten. In zogenaamd grafische partituren worden alle muzikale parameters (toonhoogte, toonduur, dynamiek, enz.) slechts bij benadering weergegeven. Het conventionele notatiesysteem wordt daarbij verlaten en vervangen door andere tekens en symbolen (zoals meetkundige figuren), die de muzikant vrijer laten in interpretatie. Zo laat de componist het uiteindelijke klankresultaat los ten voordele van de inzichten van de uitvoerder.

Cijfernotatie

De laatste twee eeuwen werden diverse pogingen ondernomen om ook niet-professionele musici te voorzien van eenvoudigere muzieknotaties. Een voorbeeld dat ook in Vlaanderen jarenlang populair was in het onderwijs is de zogenaamde cijfernotatie, die in de negentiende eeuw op punt gesteld werd door de Fransman Emile Joseph Maurice Chevé (die zich baseerde op een methode ontwikkeld door Pierre Galin en Aimé en Nanine Paris) en bedoeld was om makkelijker te kunnen zingen, ook meerstemmig. De cijfermethode schaft de notenbalk af en vervangt de noten door de cijfers 1 tot 7, waarbij elk cijfer een bepaalde toonhoogte weergeeft. Hoe hoger het cijfer, hoe hoger de toonhoogte. Een punt boven een cijfer geeft aan dat de noot in het bovenliggende octaaf gezongen moet worden; een punt onder het cijfer duidt op het onderliggende octaaf. Wijzigingstekens geeft men weer met een schuine streep door het cijfer. De richting van die streep bepaalt of het om een kruis of mol gaat. Ook ritme wordt op een eenvoudige manier weergegeven: basisprincipe daarbij is dat elk cijfer standaard overeenkomt met de basistel. In de maat 34 is dat dus de kwartnoot: elke maat die bestaat uit drie kwartnoten zal m.a.w. drie cijfers bevatten. Langere notenwaarden dan de basistel worden aangegeven door een punt achter het cijfer te plaatsen; bij kortere notenwaarden worden boven de cijfers (een of meerdere) horizontale strepen aangebracht. Een andere manier om kortere en langere notenwaarden aan te geven, bestaat er in de cijfers respectievelijk dichter bij of verder van elkaar te noteren. Het cijfer 0 staat voor een rust.

Tabulatuur

Alle bovenvermelde muzieknotaties zijn voorbeelden van zogenaamde resultaatsnotaties: dat wat in gecodeerde vorm genoteerd is, is het klinkende resultaat. Er bestaan echter ook notaties die niet het klinkende eindresultaat weerspiegelen, maar de muzikant vertellen wat hij op zijn instrument moet doen om tot dat resultaat te komen. Actienotaties geven aan welke handelingen de uitvoerder moet uitvoeren om tot de juiste klank te komen: welke en waar de snaren moeten worden ingedrukt, welke toetsen moeten worden neergedrukt, enz. Een voorbeeld is de tabulatuur.

Er zijn verschillende tabulatuursystemen in omloop geweest. Hoe een tabulatuur er uitziet is in de eerste plaats ingegeven door het soort instrument waarop de muziek gespeeld moet worden, maar ook dan zijn er nationale’ systemen te herkennen. De meest gebruikte tabulaturen zijn die voor klavierinstrumenten (orgel, klavecimbel) en snaarinstrumenten (luit, gitaar). Hoewel Vlaanderen geen eigen’ tabulatuurnotatie kende, zijn er wel collecties te vinden met fragmenten die het gebruik van de tabulatuur illustreren.

Luittabulaturen raakten sinds het einde van de vijftiende eeuw in gebruik. Grofweg kunnen er drie systemen onderscheiden worden: een Italiaanse, een Franse en een Duitse versie. De eerste twee maken gebruik van een systeem van lijnen die de snaren op de hals van de luit voorstellen. Daarop zijn in de Italiaanse notatie cijfers en in het Franse systeem letters aangebracht, die aangeven waar op de hals de snaar moet worden ingedrukt. Boven de snaarlijnen staan noten of waardestokjes (met vlagjes) die het ritme van de noten aangeven. De Duitse luittabulatuur daarentegen heeft geen snaarlijnen, maar enkel waardestrepen met daaronder een complex geheel van cijfers en letters, die de posities op de hals van de luit voorstellen.

Waar de luittabulaturen echt aangeven welke snaren en waar precies die moeten ingedrukt worden, combineert de Duitse orgeltabulatuur de traditionele mensurale notatie met een letterschrift waarbij het ritme wordt aangeduid door middel van punten, stokken en vlaggen. In sommige delen van Europa bleef de orgeltabulatuurnotatie tot in de achttiende eeuw in gebruik.

Ook vandaag wordt nog gebruik gemaakt van een soort tabulatuur. Bij hedendaagse popsongs bijvoorbeeld zal je in de partituur naast de tekst en de melodie ook de begeleiding van de song in akkoorden terugvinden. Dikwijls zijn die akkoorden weergegeven door middel van kleine rasters. De horizontale lijnen van het raster stellen de frets van de gitaar voor, de verticale lijnen de snaren. Door bolletjes op dat raster te plaatsen kan de muzikant aflezen waar op de gitaarhals hij zijn vingers moet neerzetten om de juiste akkoorden te spelen. Omdat de rasters tonen hoe de akkoorden op een gitaar gespeeld moeten worden, noemt men ze gitaartabs’.

Meer over bladmuziek?