Bladmuziek
Bladmuziek is typisch en uniek muziekerfgoed. De kans is groot dat je het aantreft in het archief van een muzikant, componist, ensemble, band of een andere muziekorganisatie.
Zonder bladmuziek zou een groot deel van ons muziekerfgoed niet tot ons gekomen zijn. Muziek is vluchtig: eens uitgevoerd, is het er niet meer, tenzij het in het geheugen van de uitvoerders zit geprent of geregistreerd is – op papier of via een geluidsopname. Het noteren van muziek is eeuwenlang (tot de komst van de opname- en afspeeltechnieken) het enige hulpmiddel geweest om de klinkende muziek te registreren en toegankelijk te maken voor nieuwe uitvoeringen, zonder het geheugen van de uitvoerder al te veel te belasten.
Inleiding
Vormen van bladmuziek
De term ‘bladmuziek’ verwijst naar alle soorten neergeschreven muziek, ongeacht de vorm waarin of manier waarop dat gebeurt: met de notenbalken onder of naast elkaar, in moderne of een andere vorm van muzieknotatie, als handschrift of als druk, enz.
De meest herkenbare vorm is die van de partituur waarbij de verschillende partijen van een meerstemmig werk onder elkaar genoteerd zijn in moderne muzieknotatie. Deze vorm zou pas in de zeventiende eeuw haar definitieve vorm aannemen: zeg dus nooit zomaar ‘partituur’ tegen elke vorm van bladmuziek.
Een partituur beschrijft doorgaans het totale klinkende werk: elke noot staat er in opgenomen. Maar er zijn ook minder volledige vormen, zoals de directiepartituur (bedoeld als samenvatting voor de dirigent, waarbij de verschillende partijen gecondenseerd zijn weergegeven), pianoreducties (waarin het werk wordt gereduceerd tot een overzichtelijke pianopartij) of de studiepartituur (een kleinere uitgave van een partituur, bedoeld voor analyse en studie eerder dan voor uitvoering). De ‘partijen’ (en hun voorloper: de ‘stemboeken’) bevatten dan weer de uit te voeren melodische lijnen en/of samenklanken voor de afzonderlijke stemmen en/of instrumenten.
In jazz en andere genres van lichte muziek spreekt men vaak van de zogenaamde ‘lead sheet’, waarbij een compositie louter door één melodielijn en de akkoordprogressies wordt weergegeven. ‘Bladmuziek’ kan dus in verschillende gedaantes voorkomen.
Oudere bladmuziekvormen hebben hun best wat specialistische terminologie. Soms is de muzikale inhoud bepalend voor hoe we een bepaalde vorm benoemen (met eenzelfde soort werken of een repertoire dat vanuit functioneel oogpunt is samengebracht), soms bepaalt de uiterlijke vorm of de gebruikte muzieknotatie de term waarmee we de bron aanduiden, soms een combinatie van die elementen. Denk onder meer aan: liedboek, graduale, antifonarium, koorboek en stemboek, chansonnier …
Het ‘koorboek’ maakt gebruik van een specifieke notatietechniek. In de zogenaamde koorboeknotatie staan de verschillende partijen van een meerstemmig werk op twee tegenover elkaar liggende bladzijden genoteerd. De hoogste stem (superius) en tenor staan meestal op de linkerbladzijde; de contratenor of altus en de bassus op het rechterblad. Een koorboek kan verschillende groottes hebben, van klein (ter grootte van een A4-blad) tot groot (zo’n 64 x 43 cm), zodat ensembles bestaande uit acht à vijftien zangers uit hetzelfde boek konden zingen. Koorboeken werden doorgaans gemaakt voor kerkelijk gebruik in het koor, kopellen en hoven. Soms werden ze versierd met miniaturen, initialen en cadellen.
Muzieknotatiesystemen
In West-Europa wordt muziek al sinds de 9de eeuw genoteerd. De manier waarop dat gebeurde, maakte een grote evolutie door. Voordat er sprake was van de ‘moderne’ muzieknotatie, zongen of speelden muzikanten vanuit:
- neumenschrift;
- hoefnagelnotatie;
- kwadraatnotatie;
- of mensurale notatie.
In de twintigste eeuw ontstonden nieuwe notatiesystemen, bijvoorbeeld grafische muzieknotaties (voor nieuwe muziek) of het cijferschrift, dat vooral voor educatieve doeleinden werd gebruikt. Wat al deze notatievormen met elkaar gemeen hebben, is dat ze een grafische (en woordelijke) weergave zijn van de klinkende muziek: wat genoteerd is, geeft aan wat moet klinken bij uitvoering.
Een speciale vorm van muzieknotatie is de tabulatuur. Daarin wordt in de eerste plaats weergegeven hoe de muziek (letterlijk) gespeeld moet worden. Dit systeem werd voornamelijk gebruikt voor klavierinstrumenten (zoals het orgel) of tokkelinstrumenten (bijvoorbeeld de luit). De tabulatuur geeft aan welke toets moet worden neergedrukt of welke snaar met welke vinger waar op de hals moet worden ingedrukt. Ook de moderne gitaartab is een vorm van dit soort notatie.
Voor blinden en slechtzienden ontwikkelde Louis Braille (1809 – 1852) de braillemuzieknotatie. De notatie is op dezelfde manier opgebouwd als zijn brailleschrift: elk teken is opgebouwd vanuit een raster van zes punten in twee kolommen waarbij sommige van die punten opgehoogd en dus voelbaar zijn.
Er bestaat ook ‘neergeschreven muziek’ zonder muzieknoten. Er zijn talrijke bronnen waarin wel de teksten van liederen en gezangen zijn opgetekend, maar niet de bijhorende melodieën. In het beste geval – zo ook in vele liedbundels en liedbladen vanaf de zestiende eeuw – wordt nog via een ‘wijsaanduiding’ aangegeven op welke melodie een tekst gezongen moest worden. Dergelijke bundels en bladen zijn de getuigen van de mondelinge overlevering van muziek.
En uitzonderlijk tref je ook muziek aan in bronnen waar je dat niet verwacht, zoals in theaterteksten (bijvoorbeeld De Goede Doodt van Alexander, uit 1706) en op gravures (bijvoorbeeld de collectie beeldmotetten die erkend werd als topstuk).
Collecties en archieven
Collecties en archieven in Vlaanderen en Brussel die bladmuziek bevatten zijn nog niet structureel in kaart gebracht. Wel maakte CEMPER een aantal wegwijzers:
Zo hoort het niet:
Een bekende praktijk uit het verleden: perkamenten vellen met muzieknotatie werden vroeger vaak gebruikt om boekbanden te versterken.
Link naar dit artikel