Topstuk in de kijker: Grisildis gedicht en liederen
Antonius Ghijselers werd geboren in Landen. In 1517-1518 verzamelde hij 25 van zijn gedichten en liederen in een handschrift. Bij een aantal stukken noteerde hij ook in welk jaar ze geschreven werden. Het vroegste dateert van 1505 en het laatste van 1518. Het handschrift vormt een belangrijke bron voor onze kennis van historische volksliederen van voor de religieuze twisten van de 16de eeuw. Daarom werd het handschrift in 2007 erkend als Vlaams topstuk. De Universiteitsbibliotheek van Gent bewaart het handschrift en heeft het gedigitaliseerd. De digitale versie is online raadpleegbaar.
Handboek met kalender, Latijnse en Nederlandse uittreksels, berijmingen, refreinen
Het handschrift van Ghijselers bevat 54 bladen. Vooraan (tot folio 8 recto) staat een kalender met onder andere de volgende aantekeningen:
“tusschen 21 en 22 February: Cortersum; op 22 April: Jueck; op 13 Mei: [Maest]riecht; op 24 July: Scruhoven; tusschen 9 en 10 Augustus: Bruestem; tusschen 13 en 14 September: Cuttecoven, en op 8 October: .…hem.”
Mogelijk zijn dat de plaatsen waar Ghijselers in 1517 verbleef. Op folio 8 verso staan enkele familie-aantekeningen. Of deze aantekeningen over de bloedverwanten van Ghijselers gaan, is onzeker. Dan volgen (tot folio 16 verso) de familiares orationes van Desiderius Erasmus in het Latijn met Nederlandse vertaling bij. Na enkele Latijnse epigrammen en citaten, begint op folio 19 recto het gedicht Ditz vanden Greve ende van Grisillen, waarin Ghijselers het verhaal van Grisildis (Giovanni Boccaccio, ca. 1350) berijmt. Daarna volgen 24 geestelijke en wereldlijke gedichten en liederen, met daartussen een paar gebeden in proza. Twee liederen zijn in het Latijn en zijn – net als één Vlaams lied – voorzien van muzieknotatie.
Wat het handschrift ons leert over Antonius Ghijselers
Ghijselers leert ons in Een liedeken van Thyenen (1507) dat hij in Landen geboren werd:
“Dye dit liedeken eerstmael sanck,
het was een ruyter wyt Brabant,
wyt Landen was hy gheboren.
Hy lach te Thienen binnen gevaen,
dat hadden die dutsche knechten gedaen,
sijn gelt heeft hy verloren.”
In 1507 was Ghijselers in dienst bij de ruiterij van landvoogdes Margaretha van Oostenrijk. Toen op 29 september 1507 Karel van Egmont (hertog van Gelderland) Tienen plunderde en verwoestte, werd Ghijselers krijgsgevangen genomen en verloor hij al zijn geld. In het lied beschuldigt Ghijselers de heer van Chièvres dat hij de stad Tienen in de handen van de vijanden heeft laten vallen.
Vermoedelijk bleef Ghijselers nog vele jaren in dienst. Terwijl hij van tijd tot tijd een lied in zijn moedertaal neerpende, legde hij zich ook toe op de studie van het Latijn. Dat zou verklaren waarom de familiares orationes van Erasums in dezelfde bundel als de gedichten voorkomen.
Bij een van zijn andere stukken staat dat Ghijselers het op 28 februari 1513 in Keulen vervaardigde. Bij een liefdeslied schreef hij “Nota: Anna Antwerpie”. Ghijselers schreef het ter ere van een Antwerpse dame, Anna, op wij hij verliefd was. Hij trad echter niet met haar in het huwelijk omdat hij – zo blijkt uit het daaropvolgende Referynken – geen bruidsschat had.
Liederen over historische gebeurtenissen
Twee liederen van Ghijselers gaan over de oorlog tussen de landvoogdes en Karel van Egmont: […]r liedt [vanden] hertoch van Geldre. — Den tijt is my ontleden, a, a, a (1505) en Een liedeken van Thyenen (1507). In dat eerste lied wordt de droeve toestand bezongen waarin Karel van Egmont zich bevond toen een groot deel van zijn steden door Filips de Schone veroverd werd. Het gaat over Arnhem dat zich na een strijd van slechts veertien dagen aan de Bourgondiërs overgaf; over de inname van Elburg en Harderwijk; en over de inname van Hattem waar Reinier (heer van Arssen) en Jan van Gelre (bastaardbroer van de hertog) krijgsgevangen werden genomen. Een liedeken van Thyenen bezingt de inname van Tienen door Karel van Egmont in 1507. Filips de Schone was overleden in 1506 en de hertog van Gelderland maakte gebruik van deze gelegenheid om zijn steden te heroveren en Brabant binnen te vallen. De stad Tienen werd daarbij bestormd en geplunderd.
Van der lever-eters (1512) is een hekeldicht tegen de ambtenaren uit de periode waarin Karel V minderjarig was. Levereter was een scheldnaam die vooral in onrustige tijden gegeven werd aan ambtenaren.
In het Glossenlied op de Credo in Deum (1513) somt de koning van Frankrijk, Lodewijk XII, al zijn onrechtvaardigheden en misdaden op:
“Creatorem van alle wonderlycke qualen,
een stichter von orloghen ende meskyven;
ic heb gepasseert berghen in dalen,
ende doen costen menich mans lyven,
dwelcke aen my zall beclyven.”
Bronnen en literatuur
- Flandrica. (z.d.) Handboek met kalender, Latijnse en Nederlandse uittreksels, berijmingen, refreinen. Geraadpleegd op 6 februari 2024.
- Frederiks, J. G., & van den Branden, F. J. (1888 – 1891). Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. L.J. Veen.
- Ghijselers, A., & Erasmus, D. (1517). Handboek met kalender, Latijnse en Nederlandse uittreksels, berijmingen, refreinen. Limburg.
- K. ter Laan. (1952). Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. G.B. van Goor Zonen’s Uitgeversmaatschappij.
- Serrure, C.P. (Red.). (1861). Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis (Vierde deel) (pp. 181 – 200, 225 – 242). H. Hoste.
- Topstukkendatabank. (z.d.). Grisildis gedicht en liederen. Geraadpleegd op 6 februari 2024.