Home Nieuws ‘Iets goeds uit Mol’ - Afscheidnemend voorzitter …

‘Iets goeds uit Mol’ - Afscheidnemend voorzitter CEMPER Carl Van Eyndhoven

Carl Van Eyndhoven nam recent afscheid als voorzitter van het bestuur en van de algemene vergadering van CEMPER. Hij heeft de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt én overschreden en stopte eerder al met zijn functies als docent en decaan van LUCA School of Arts. Ook als beiaardier van Mol gaf hij de fakkel door aan een jonge collega. 

Sinds ik met pensioen ben bij LUCA, nu drie jaar geleden, kan ik opnieuw volop beiaard en orgel studeren. Zonder tijdsdruk en dat maakt het extra plezierig. Ook mijn opdrachten bij LUCA — ik begeleid nog enkele doctorandi en een masterstudente beiaard — kan ik volgens mijn timing doen.” 

Carl was sinds 2013 voorzitter van het bestuur van Resonant en later van CEMPER. Hij volgde daar niemand minder dan Jan Roegiers (1944 – 2014) op – hoofdbibliothecaris van de universiteitsbibliotheek en een grote naam in de erfgoedwereld. Carl wordt opgevolgd door Rebecca Diependaele, die in onze raad van bestuur zetelde en directeur is van MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek].

Net als Jan Roegiers is of was Carl op vele fronten actief: hoofd van de onderzoekseenheid Muziek & Drama en decaan van de faculteit Kunsten van LUCA School of Arts, voorzitter van de Vlaamse Beiaardvereniging, voorzitter van Koor&Stem, voorzitter van het Béla Bartók Archief van België — Fonds Denijs Dille. En stadsbeiaardier van Mol en Tilburg. 

Als onderzoeker promoveerde hij in 2012 met een doctoraat in de kunsten: Á la recherche du temps perdu. Een artistieke reconstructie van de beiaardmuziek tussen 1600 en 1650 in de Zuidelijke Nederlanden op basis van historische versteekboeken. In dit doctoraat onderzoekt Carl het beiaarderfgoed om nieuwe inzichten te verwerven over de uitvoeringspraktijk en het beiaardrepertoire in de 17de eeuw. Of: hoe erfgoed een belangrijke rol kan spelen in een geïnformeerde artistieke praktijk.

Carl met de nieuwe beiaardier van Mol Jasper Depraetere | © Gemeente Mol

Een glimwormpje met mica brilglazen 

Als Carl terugblikt op zijn rijkgevulde carrière, blijkt hoe belangrijk zijn tijd aan de humaniora geweest is. 

Ik woonde in Oostmalle en na het vierde studiejaar in de dorpsschool ging zowat iedereen verder studeren aan het Klein Seminarie in Hoogstraten. Maar bij ons thuis kwam ook het jezuïetencollege van Turnhout ter sprake. Daar was een internaat. Ik had nog nooit van jezuïeten gehoord, noch van een internaat, dus koos ik daarvoor. 

Zodoende heb ik acht jaar bij de jezuïeten in Turnhout gedaan: het Sint-Jozefscollege. Ook bekend als de strengste jezuïetenschool van Vlaanderen’. Achteraf bekeken is dat enorm bepalend geweest voor alles wat ik daarna gedaan heb. 

Maar het was in Oostmalle dat de eerste zaadjes gepland werden van mijn muzikale vorming. In het tweede studiejaar gaf een leraar me al pianoles. En er was een onderpastoor die bijzonder muzikaal was. Die richtte in Oostmalle twee koren op: een voor de jongens en een voor de meisjes. Dat werd zeer serieus aangepakt door die man met de nodige discipline zoals het in die tijd gebruikelijk was. Maar niet zonder resultaat: we deden mee aan allerhande wedstijden en zijn zelfs met ons koor op de radio gekomen. Dat was heel wat voor een dorpskoortje. Voor mij is het duidelijk: zingen in een koor is de basis voor elke opleiding tot musicus! 

Bij de jezuïeten was ik intern; in die tijd betekende dat zondagavond naar het college en pas zaterdagmiddag naar huis. Paradoxaal misschien voor een internaat, maar je blik op de wereld werd daar enorm verruimd: de leerlingen kwamen van overal uit België en met allerlei verscheiden achtergronden. De jezuïeten hadden overigens een eigen busdienst die de jongens van West-Vlaanderen tot Limburg ophaalde en terugbracht. 

De school bood tal van mogelijkheden om jezelf te ontwikkelen, bijvoorbeeld als muzikant. Er was een interne muziekschool: een hele afdeling met rijen kamertjes om een instrument te studeren. Welk instrument je ook maar wilde leren, er werd voor jou een docent gezocht. De enige voorwaarde was dat je minstens tweemaal per week moest oefenen. En wie meer wilde, kon tot tweemaal een half uur per dag oefenen. 

Ik had op school een muziekensemble opgericht. Wij gaven concerten, ook buiten de school. Dat mocht allemaal. Zulke initiatieven werden enorm gestimuleerd. Dat deden de jezuïeten met een open geest, die veel inschikkelijker was dan je zou vermoeden. Overigens, ook voor wie zich sportief wilde uitleven, waren er mogelijkheden: de school had een groot sportcomplex, inclusief zwembad. Nu, sport is nooit mijn ding geweest.

Jaarlijks werd er een grote toneelvoorstelling gebracht. Ik herinner me nog dat ik meespeelde bij een toneelbewerking van Erik of het klein insectenboek van Godfried Bomans. De regie ervan was in handen van Mark Liebrecht, een grote naam uit de toneelwereld van toen. En voor beweging engageerde men Mimi Peetermans die als ik me niet vergis toen bij het Ballet Van Vlaanderen werkte. 

Ik zat in het zesde studiejaar en mijn rol was beperkt tot een van de acht glimwormpjes. We waren gekleed in een zwarte maillot en droegen een bril met mica glas waarachter lichtjes gemonteerd waren die we konden bedienen middels een batterij die ergens in onze kledij verborgen zat.”

Na een goedgevulde carrière is er tijd voor een goedgevulde boekenkast

Vier missen per weekend’ 

Na mijn humaniora heb ik beslist – toch wel tot teleurstelling van de jezuïeten — dat ik orgel en muziekpedagogie zou studeren in plaats van rechten of geneeskunde. Het Lemmensinstituut had toen de beste reputatie voor orgelstudie. Het idee was dat ik na mijn studies als organist en muziekleraar aan de bak zou komen.” 

Toch ben je geen muziekleraar geworden? 

Aan het eind van mijn studies had ik nochtans een goed contact met het Heilig Grafinstituut in Turnhout. Ik zou daar kunnen beginnen als muziekleraar. Dat leek allemaal in kannen en kruiken, tot ik niets meer hoorde vanuit die hoek, zodat ik ze in de zomervakantie zelf contacteerde. Maar jij gaat toch lesgeven aan het Lemmensinstituut’, wist de zuster mij te vertellen. Ik kwam uit de lucht vallen, ik wist van niets. Dat is misschien typisch voor hoe in die tijd de zaken geregeld werden. Wat later kreeg ik inderdaad telefoon van Paul Schollaert die me voorstelde om docent te worden en of ik de week erop kon beginnen. En wat zou ik dan doceren? Koralen! In opvolging van Jos Van Looy, die een eminent specialist was op dit gebied. Meteen een forse opdracht. 

Organist werd ik wel. In Mol – waar ik toen woonde — ben ik dat bijna veertig jaar geweest en werd er ook beiaardier. Organist was toen een serieuze opdracht: elk weekend vier missen. Voor de diensten tijdens de week kon ik me laten vervangen als ik les moest geven. Gelukkig bestond een voltijdse aanstelling aan het Lemmensinstituut toen nog uit 16 uur; er was dus nog wat ruimte voor andere activiteiten. 

Maar mijn curriculum vitae had er heel anders kunnen uitzien, mocht ik die kans niet gekregen hebben aan het Lemmensinstituut.”

Als 17de-eeuws beiaardier 

De hervorming van het hoger onderwijs naar aanleiding van de Bolognaverklaringen, gaf mij een nieuwe kans: het maken van een doctoraat. Alle kunsthogescholen voerden de bachelor-masterstructuur in. Dit betekende dat zij ook aan onderzoek dienden te doen en mogelijkheden moesten bieden om te doctoreren. Voor de kunsthogescholen was dat een hele oefening, want hoe doctoreer je in een praktijkgebaseerde kunstrichting? Voor mij kwam die verruimingsoperatie zeer gelegen: er kwamen nieuwe impulsen, er werden wetenschappelijke congressen georganiseerd, het gaf het hoger muziekonderwijs een nieuw elan. Er gebeurde in die tijd al veel onderzoek, vooral door muzikanten in de oude muziek, maar dat werd nu mogelijk in een gestructureerd (onderzoeks)kader.

Die onderzoekende-wetenschappelijke houding lag me wel, dat had ik al gemerkt tijdens mijn studies: op een gestructureerde, kritische manier omgaan met bronnen, vraagstelling formuleren, methoden zoeken. En dan toepassen in de praktijk. 

We begonnen met een aantal bescheiden basisonderzoeksprojecten, onder meer naar de (zeldzame) 18de-eeuwse beiaardmanuscripten. En daar is een vonk overgesprongen die me aanzette om zelf doctoraatsonderzoek te doen. Met name door de studie van 17de-eeuwse versteekmanuscripten. We hebben relatief weinig gegevens over beiaardiers uit de 17de eeuw, over hoe en wat ze speelden, maar we hebben wel een aantal versteekmanuscripten met muziek die op de speeltrommels van de beiaard werden geplaatst (‘verstoken’). Mijn hypothese was: beiaardiers imiteerden op de beiaardautomaat hoe ze zelf speelden. Zodoende kunnen we veel leren over hun manier van omgaan met muziek. Toevallig ontdekte men in die tijd een manuscript met versteken van Hendrick Claes uit de vroege 17de eeuw. 

Als je die versteken terug op een historische trommel plaatst, hoor je als het ware hoe men in de 17de eeuw speelde. Belangrijk is dat – omwille van technische redenen — bij de versteken alle noten (dus ook versieringen) genoteerd moeten worden. Bovendien merkten we dat er bijvoorbeeld ook intro’s van acht maten werden toegevoegd. Heel anders is dit in het beiaardboek van J. De Gruijtters (1746). Dat boek is een soort aide-mémoire. Soms is enkel de melodie met een baslijn genoteerd en je vindt er geen intro’s. Het werd duidelijk dat beiaardiers die uit een beiaardboek speelden ex tempore versieringen, intro’s, variaties in de baslijn en dergelijke toevoegden. Om mijn hypothese te toetsen dat beiaardiers in de versteken hun eigen spel imiteerden, ben ik al die versteken gaan naspelen, wat nog niemand gedaan had. Zo kon ik uiteindelijk de uitvoeringspraktijk van 17de-eeuwse beiaardiers reconstrueren. 

Het onderzoek leidde tot verrassende resultaten: in de eerste helft van de 17de eeuw speelde de beiaardier complexe stukken (intavolaties van madrigalen en motetten) van onder anderen Lassus en Palestrina. Dat inspireerde me voor mijn concerten: die stukken kregen daarin een plaats en werden duidelijk gesmaakt door het publiek. 

Binnen de conservatoria is men gaan beseffen, vooral sinds de hervormingen, dat er voor een uitvoerend muzikant veel (historisch) materiaal is dat de moeite waard is om te onderzoeken en dat de praktijk kan verrijken en ervoor kan zorgen dat je tot een geïnformeerde uitvoering komt. Erfgoed moet niet onder een stolp staan, maar is iets wat je meedraagt en gebruikt in je leven en werk.”

Partituren, zoals die van Joannes De Gruijtters, werden door beiaardiers aangevuld met intro's en versieringen

Iets goeds uit Mol’ 

Naast het beiaardonderzoek is er je engagement voor het erfgoed van Béla Bartók en Denijs Dille. 

Ook hier ligt de kiem weer in het college in Turnhout: we hadden daar een geweldige muziekleraar. Op een bepaalde dag gaf die een heel lesuur over Béla Bartók (1881 – 1945). Daarbij liet hij de naam Denijs Dille (1904 – 2005) vallen, wat op zich al fascinerend was: een priester uit Aarschot die de grote componist Bartók voor het eerst ontmoette in 1937 in Brussel en een interview van hem afnam. 

Tijdens mijn studies werd ik meer en meer naar Bartók toe getrokken. Paul Valgaeren, toen koorconsulent bij wat nu Koor&Stem is, en net als ik van Mol, wist dat Denijs Dille nog leefde en dat hij zelfs een aantal jaren had lesgegeven aan het college in Mol. 

Ik heb Dille dan een brief geschreven – niet hopend op een antwoord – en daar is een briefwisseling uit gegroeid vanuit Hongarije waar hij van 1961 tot 1971 directeur was van het Bartók Archivum. Hij was verheugd dat er toch nog iets goeds’ uit Mol kwam! Denijs Dille was op het college in Mol ongelukkig geweest: Ik ben gestraft geweest met een benoeming in Mol’. Maar hij heeft er wel veel gerealiseerd: hij richtte een koor op en organiseerde concerten met muziek van Bartók, Stravinsky, Hindemith, Poulenc … Voor schoolradio heeft hij ooit eens een reeks van niet minder dan 54 uitzendingen over Bartók gemaakt. 

Toen hij teruggekeerd was naar België, naar Mechelen nota bene, heb ik hem vaak bezocht. Onze gesprekken waren voornamelijk monologen waarbij Dille vertelde over Bartók, over Franse literatuur, over zijn reizen in de voetsporen van Bartók. Later werd op zijn verzoek het Béla Bartók Archief – Fonds Denijs Dille (ondergebracht in de KBR) opgericht, waarvoor hij mij vroeg om in het bestuur te komen. 

Interessant over de omgang met het erfgoed was dat er in het Bartók Archivum in Budapest een verschil in visie groeide tussen Dille en sommige jonge medewerkers met een musicologische achtergrond. Dille wilde in het archief zoveel mogelijk bronnen verzamelen van en over Bartók. Hij interviewde mensen die met hem in contact stonden, bezocht zijn familieleden, verzamelde allerhande documenten. Alles werd daarna rigoureus geïnventariseerd en ontsloten. Zijn jongere werknemers vonden dat een archief meer dan dat moest doen: niet alleen verzamelen, inventariseren en ontsluiten, maar ook onderzoek doen: muziekwetenschappelijk onderzoek, muziekanalyses maken. Dille had echter een hekel aan technische, formalistische muziekanalyses; hij was filoloog en gebruikte de methodes van de filologie. Toen Dille uiteindelijk in 1971 het Bartók Archivum verliet, heeft men daar volop de kaart van het muziekwetenschappelijk-analytisch onderzoek getrokken. 

Het Fonds Denijs Dille in de Koninklijke Bibliotheek bevat overigens veel meer dan documenten over Béla Bartók; er zitten daar nog zoveel bronnen in over de 20ste-eeuwse muziek, vooral in Vlaanderen. Voldoende stof voor een aantal doctoraten in de kunsten of in de musicologie …

Denijs Dille (1904-2005) zette 20ste-eeuwse muziek op het programma
04-03-2025

Ook interessant

26 feb. 2025

Ontdek Europees muzikaal erfgoed met Polifonia

Het Polifonia Web Portal wil de vindbaarheid van Europees muzikaal erfgoed vergroten. Wat is het portaal en wat zijn de voor- en nadelen ervan?
Lees meer
12 feb. 2025

Startvergadering | Circus op de Inventaris Vlaanderen voor Immaterieel Cultureel Erfgoed?

Wil jij dat circus een plekje krijgt op de Inventaris Vlaanderen? Kom dan op 13 maart 2025 naar de startvergadering bij Circuscentrum.
Lees meer
15 jan. 2025

Bevraging podiumkunsten in musea

Werk jij in een museum? Programmeerden jullie al podiumkunsten? Of is er interesse om dat te doen? We polsen ernaar in een korte bevraging.
Lees meer
02 dec. 2024

Maak kennis met Astrid Strybol

Het komende schooljaar maakt Astrid Strybol deel uit van het CEMPER-team. Wie is Astrid en wat zal ze bij CEMPER doen?
Lees meer