Topstuk voorgesteld: Tekeningen in de drie volumes van Théâtre van Maurice Maeterlinck
In 1901-1902 gaf de Brusselse uitgever Edmond Deman alle tot dan toe verschenen toneelstukken van Maurice Maeterlinck uit in drie delen. Van de 110 drukken liet hij in zijn persoonlijk exemplaar (nr. 110) tekeningen maken door Léon Spilliaert in 1902-1903. Van Spilliaert zijn meerdere geïllustreerde boeken bekend, maar die evenaren noch het volume, noch de kwaliteit van Théâtre. In deze bundel zien we de genese van een jonge kunstenaar die, ondanks zijn jonge leeftijd, op bijzonder voldragen en persoonlijke wijze de toneelstukken van Maeterlinck heeft geïnterpreteerd. De drie volumes met tekeningen van Spilliaert werden in 2018 erkend als Vlaams topstuk.

Maurice Maeterlink
Maurice Maeterlinck (Gent 1862 – Nice 1949) was een Franstalige dichter, toneelschrijver en essayist die het symbolisme in de literatuur vertegenwoordigde. Hij kreeg in 1911 de Nobelprijs voor Literatuur.
In 1889 werden Maeterlincks eerste dichtbundel Serres chaudes en zijn toneeldebuut La Princesse Maleine — geïllustreerd door George Minne — gedrukt in Gent. De publicatie van La Princesse Maleine betekende een omwenteling in het dramatheater. Maeterlinckkenner Paul Gorceix vat het als volgt samen: “La Princesse Maleine gooide de theaterconventies volledig om: een magere verhaallijn, afwezigheid van actie, onsamenhangende personages die een oneirisch universum buiten de normale tijd en geografische ruimte bewonen, uiterst beperkte dialogen (…) antitheater avant la lettre.” Maeterlinck schildert zijn personages als overgeleverd aan een sarcastisch — en dodelijk — noodlot, aan duistere machten, die uiteindelijk een onafwendbare ondergang in de hand werken. Recensent Octave Mirbeau prees La Princesse Maleine in Le Figaro, waardoor Maeterlinck internationaal doorbrak.
In 1893 ging Maeterlincks drama Pelléas et Mélisande in première in Parijs. Het werd herwerkt tot een opera — die nog steeds opgevoerd wordt — door componist Claude Debussy. In 1895 leerde Maeterlinck de Franse operazangeres Georgette Leblanc kennen. Een liefdesrelatie met de zangeres zorgde ervoor dat hij zich twee jaar later in Parijs vestigde. Leblanc stimuleerde en inspireerde Maeterlincks literaire werk. Een van zijn bekendste werken, L’oiseau bleu verscheen in 1908. Zijn grimmig symbolistisch theater uit het begin van zijn carrière wordt hier ingeruild voor een milde en positieve kijk op existentiële vragen en op de lotsbestemming van de mens. Voor het eerst speelt optimisme de hoofdrol in een toneelstuk van Maeterlinck, een ommekeer waar Leblanc allicht een rol in speelde.
In 1919 brak Maeterlinck zijn relatie met Leblanc en trouwde hij met de dertig jaar jongere Renée Dahon. Vanaf de jaren 20 verminderde de bewondering voor de schrijver. Maeterlinck publiceerde vooral nog essaybundels over verscheidene onderwerpen. In 1949 overleed Maeterlinck in zijn villa Orlemonde in Nice. (Adriaens-Pannier, 2018; Literair Gent, z.d.; Stad Gent; z.d.)

Léon Spilliaert
Léon Spilliaert (Oostende 1881 – Brussel 1946) was een kunstenaar die experimenteerde met kleurpotlood, Oost-Indische inkt, pastel en gouache op papier of karton. Vooral in zijn beginjaren was zijn werk duister en melancholisch, maar zijn kunst evolueerde doorheen de tijd en hij stond ervoor open om te experimenteren met verschillende stijlen. Getuigenissen zeggen dat Spilliaert een man was die graag schertste en een uitbundige lach had, wat toch wel in contrast staat met de donkere portretten die hij van zichzelf maakte. Spilliaert werd ook sterk beïnvloed door de literatuur, waarin hij veel interesse had. Hij las werken van onder andere Nietzsche, Schopenhauer, Poe en Maeterlinck.
Eind 1899 ging Spilliaert naar de kunstacademie van Brugge. Zijn stijl paste echter niet binnen die traditionele kunstopleiding; zijn passage was er dus van korte duur. Spilliaert woonde en werkte lang in Oostende. Hij haalde vaak inspiratie uit (nachtelijke) wandelingen in zijn omgeving. Veel van zijn werken uit die periode tonen de verlatenheid van de dijk, de zee en vissersmannen en ‑vrouwen.
Eind 1916 trouwde Spilliaert met de twaalf jaar jongere Rachel Vergison. Ze ontvluchtten samen het oorlogsgeweld aan de kust en vestigden zich in Brussel, waar hun enige dochter Madeleine geboren werd. Een eerste retrospectieve tentoonstelling in de galerie van architect Léon Sneyers, in 1918, bevestigde Spilliaerts betekenis als kunstenaar, maar het succes bleef uit. Het gezin keerde in 1922 terug naar Oostende, maar om Madeleine de kans te geven haar pianostudie voor te zetten, verhuisden ze weer naar Brussel in 1935. In Spilliaerts werken maakten de horizontale lijnen van de horizon aan de zee plaats voor de verticale lijnen van bomen in het Brusselse. Hij tekende ze op een genuanceerde achtergrond van doorschijnende aquarelverf met een lichte, fijne pennentrek die reeds in zijn jeugd alles zo raak typeerde. (Adriaens-Pannier, 2018 & gesprek 2025)

Edmond Deman
Edmond Deman (1857 – 1918) was een Brusselse drukker. Samen met Paul Lacomblez en Sylvie Monnom was hij een van de voornaamste uitgevers van Belgische literatuur. Tussen 1888 en 1912 publiceerde hij 54 boeken en vijf albums met steendrukken en gravures. Deze uitgaven munten uit door hun verzorgde typografie, bladspiegel en moderne ornamentiek. Ze zijn het resultaat van een nauwe samenwerking tussen de auteurs en een reeks jonge kunstenaars. Wellicht uit persoonlijke interesse, en aangemoedigd door een groeiende kring bibliofielen, vertrouwde Deman enkele genummerde uitgaven en boeken uit zijn persoonlijk bezit toe aan kunstenaars om met originele illustraties de waarde van deze publicaties te verhogen.
Uit de enige bekende vermelding van Spilliaerts activiteit als werknemer bij Deman kunnen we concluderen dat de eerste ontmoeting plaatsvond in de zomer van 1902. Een als introductie voorgelegde map met kleine tekeningen wekte blijkbaar de interesse van de uitgever. Vanaf september 1902 kreeg Spilliaert losse opdrachten maar nog geen echt contract. In februari 1903 trad hij in vaste dienst bij Deman. Paulette, dochter van Deman, schreef over haar ontmoeting met Spilliaert: “Getroffen door wat die dromer met zijn wilskrachtige kin, zijn onrustige blik en wilde haren, hem vertelde over de afkeurende houding van zijn vader tegenover zijn kunstenaarsroeping, bood mijn vader hem aan zich nuttig te maken en tegelijk bij te leren door het inkijken en lezen van kunstboeken en door het contact met de schrijvers en de kunstenaars die vrienden van den huize waren, onder anderen Van Rysselberghe, Verhaeren, Lemmen, Maeterlinck. Hij hoefde geen commercieel werk te verrichten. Door hem aan te werven hielp Edmond Deman hem eenvoudigweg te ontsnappen aan een onaangename betutteling en een toekomst die hij verafschuwde. Er kwamen nooit klanten in de huiskring en ik denk dat Spilliaert bijzonder waardeerde dat hij er soms werd uitgenodigd.” (Adriaens-Pannier, 2018 & gesprek 2025)

Anne Adriaens-Panniers zoektocht naar Théâtre
Spilliaertexperte Anne Adriaens-Pannier studeerde Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde aan de Rijksuniversiteit Gent (nu UGent), met als specialiteit Franse miniatuurkunst van de 15de eeuw. Als beursstudente volgde ze in 1974 lessen museologie en papierrestauratie in Firenze. Vanaf dat moment is papier een grote rol gaan spelen in haar werk. Als conservator en verantwoordelijke voor de verzameling ‘werken op papier 19de en 20ste eeuw’ bij het Museum voor Moderne Kunst kwam ze voor het eerst in aanraking met werken van Spilliaert: zijn dochter deed een schenking aan het museum in 1984. Toen Adriaens-Pannier een schetsboek van de 16-jarige Spilliaert bestudeerde, zag ze het talent van de jonge kunstenaar. Gesprekken met Spilliaerts dochter in combinatie met de verscheidenheid van deze kunstenaar leidden ertoe dat Adriaens-Pannier zich vanaf 1990 ging verdiepen in zijn leven en werk. “Ik heb niet voor Spilliaert gekozen, hij heeft mij gekozen”, zegt ze daarover. Haar onderzoek resulteerde in 2003 in een doctoraatsverhandeling en in diverse publicaties over de kunstenaar. Ze werkt momenteel ook aan een catalogue raisonné waarin alle werken van en tentoonstellingen rond Spilliaert beschreven worden.
Adriaens-Pannier wist van het bestaan van het geïllustreerde exemplaar van Théâtre, maar de bewaarplaats ervan was lange tijd onbekend. Na de dood van Edmond Deman waren de drie volumes nog twee jaar in het bezit van zijn dochters Gabrielle en Paulette. Ze werden op 27 december 1920 door Charles Van de Waele geveild in de Salle Aeolian (Brussel). De familie Spilliaert kende de nieuwe bewaarplaats niet. Tijdens haar onderzoek kwam Adriaens-Pannier wel vermeldingen van veilingen van Théâtre in 1920 en 1965 tegen. Bovendien zijn er een aantal werken waarop Spilliaert ‘Maeterlinck Théâtre’ schreef. Die werken waren geïnspireerd op Maeterlincks toneelstukken en gaven een idee hoe de tekeningen in Théâtre er zouden kunnen uitzien. Tijdens lezingen gebruikte Adriaens-Pannier deze autonome werken in een oproep om Théâtre terug te vinden. Die aanpak loonde, want in 1998 kreeg ze telefoon van een privéverzamelaar, die vertelde dat hij in het bezit was van de geïllustreerde volumes. Adriaens-Pannier mocht langsgaan bij de verzamelaar waar ze het werk bestudeerde en fotografeerde. Théâtre was nog een lange tijd in privébezit van verschillende personen, maar kon in 2022 dankzij het Fonds Eliane Vercaempt, beheerd door de Koning Boudewijnstichting, aangekocht worden. Het werk wordt nu bewaard door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. (Adriaens-Pannier, gesprek 2025)

Tekeningen in drie volumes van Théâtre
Deman had reeds een aantal theaterstukken van Maeterlinck gepubliceerd toen hij in 1901 besloot om alle tot dan toe verschenen werken van de toneelauteur te bundelen. Die uitgave bestaat uit drie volumes:
- Volume I omvat La Princesse Maleine (1890), L’Intruse (1891) en Les Aveugles (1891).
- Volume II bestaat uit Pelléas et Mélisande (1892), Alladine et Palomides (1894), Intérieur (1894) en La Mort de Tintagiles (1894).
- Volume III bevat Aglavaine et Sélysette (1896), Ariane et Barbe-Bleue (1901) en Sœur Béatrice (1901).
Er werden 110 exemplaren gedrukt, geïllustreerd door de Luikse Auguste Donnay. In die illustraties worden de verhalen telkens samengevat in één beeld. In een brief schreef Donnay hoe hij naar de essentie van elk drama zocht en dat in tekeningen probeerde te vertalen “die ook los van de tekst bekeken en begrepen kunnen worden”.

De laatste oplage van Théâtre, nummer 110, reserveerde Deman voor zichzelf. De drie volumes werden ingebonden met een aantal extra illustraties van Donnay, die niet in de overige exemplaren voorkomen. Waarschijnlijk vroeg Deman zelf aan de jonge Spilliaert, die van september 1902 tot juli 1903 voor hem werkte, om de drie boeken van bijkomende verluchtingen te voorzien.
De schrijfstijl, onderwerpen en droomwereld van Maeterlinck sloten goed aan bij de manier waarop Spilliaert op dat moment tekende. Op bijna elk blad maakte Spilliaert een tekening die geïnspireerd werd op een element uit de tekst. In totaal gaat het om 348 illustraties in verschillende formaten. Veruit de meeste tekeningen zijn kleine vignetten — meestal niet groter dan 40 x 80 mm — in de loop van de tekst, onder aan de pagina. Vignetten waren vroeger sluitstukken met doorgaans decoratieve motieven. Dat Spilliaert binnen deze beperkte grafische vorm taferelen voorstelde, was voor die tijd origineel en innoverend. Vaak voegde Spilliaert zijn initialen LSp toe aan de illustraties. Bij één tekening — het sluitvignet van La Mort de Tintagiles in volume II — schrijf hij zijn volledige naam en het jaartal 1903.
Elk beeld van Spilliaert is de expressie van een enkele uitspraak of handeling, gesitueerd in een vereenvoudigd decor en meestal beperkt tot één figuur of vage gedaanten. De symboliek van de eenzame figuur en de bijbehorende suggestie van roerloosheid, stilte, tijdloos afwachten behoorden voordien al tot de beeldtaal van Spilliaert en werden dus niet alleen door de teksten van Maeterlinck beïnvloed. Spilliaert toont bovendien niet alles ineens. Hij herhaalt dikwijls scènes met minimale veranderingen, waardoor hij het gebeuren langzaam in verschillende fases onthult. De traagheid van de handeling, die zo karakteristiek is voor Maeterlincks drama’s, wordt door Spilliaert gevisualiseerd door een sequentie van kleine vignetten, als het ware stilstaande filmbeelden.
Spilliaert vatte zijn persoonlijke taak met veel overtuiging aan en liet het uitgroeien tot een omvangrijk werk, dat ongetwijfeld meerdere maanden in beslag nam. “Ik denk dat ik in heel mijn carrière weinig werken heb gezien die tonen hoe een kunstenaar zich 100% kan inleven in het werk van een andere kunstenaar, die schrijver is”, zegt Adriaens-Pannier daarover. “Daarom vind ik dat Théâtre uniek is. Bovendien is het origineel: er is maar één exemplaar, en ook van de uitgave zijn er slechts 110 drukken.” (Adriaens-Pannier, 2018 & gesprek 2025)

Invloed op Spilliaerts werk
Spilliaert maakte ook een aantal autonome werken waarop hij ‘Maeterlinck Théâtre’ schreef, of waarvan de titel verwijst naar een toneelstuk. De tekeningen zijn geen exacte weergave van Spilliaerts werk in Théâtre, maar zijn wel geïnspireerd op Maeterlincks toneelstukken. Spilliaert maakte deze werken vooral in de periode waarin het boek geïllustreerd werd, maar ook later verschenen nog enkele van deze werken.
Ook in 1917 werd Spilliaert opnieuw geïnspireerd door het werk van Maeterlinck: hij maakte tien ontwerpen voor steendruk en een aantal zelfstandige tekeningen op basis van de droombeelden uit de dichtbundel Serres chaudes (1889). De lithografieën werden door Gérard Van Oest in Brussel gedrukt. De losse prenten werden verzameld in een album dat op twintig exemplaren werd verspreid onder de titel Dix lithographies inspirées par Les Serres Chaudes de Maurice Maeterlinck. (Adriaens-Pannier, 2018 & gesprek 2025)

Théâtre werd in 2022 aangekocht dankzij het Fonds Eliane Vercaempt, beheerd door de Koning Boudewijnstichting. Via het programma Erfgoed & Cultuur zet de Stichting zich in voor het behoud van het Belgische erfgoed en moedigt ze filantropie op het gebied van erfgoed en cultuur aan. Al meer dan 38 jaar koopt en ontvangt de Stichting emblematische werken en belangrijke documenten die getuigen van de historische, sociale, economische en culturele evolutie van België en, meer in het algemeen, van Europa. Mede dankzij talrijke schenkingen bouwde ze een waardevolle collectie uit, die vandaag bijna 29.000 werken en 29 archieffondsen telt. De collectie is ondergebracht en publiek toegankelijk gemaakt in 100 musea en culturele instellingen. Zo wordt Théâtre nu bewaard door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten.
Bronnen en literatuur
- Adriaens-Pannier, A. (2018). Léon Spilliaert: de droom van anderen. Van de Wiele Uitgeverij.
- Literair Gent. (z.d.). Maeterlinck, Maurice.
- Stad Gent. (z.d.). Biografie Maurice Maeterlinck.
- Topstukkendatabank. (z.d.). Tekeningen in de drie volumes van Théâtre van Maurice Maeterlinck, uitgegeven door Edmond Deman, Brussel, 1901 – 1902.
Met dank aan Anne Adriaens-Pannier.
Ook interessant

Doe mee met #OokDitIsDans op Dag van de Dans

"We moesten underground gaan of het zelf organiseren” - Gerrit Wellens over hiphop in België

Eerste hulp bij het archiveren van je theatervereniging | Theaterdag 2025
