Chaabi in Vlaanderen en Brussel: muzikaal erfgoed doorgeven
In de intieme sfeer van vele Marokkaanse huiskamers in Vlaanderen en Brussel klonken ooit de levendige ritmes en melancholische melodieën van chaabi. Deze muziekstijl, diepgeworteld in de volkscultuur van Marokko, was jarenlang vooral het domein van vrouwen. Vandaag zijn er nieuwe vormen van doorgeven nodig. Wat gebeurt er als deze overdracht stilvalt? En hoe kunnen we deze traditie levend houden, ook in de diaspora? CEMPER ging hierover in gesprek met Laïla Amezian. “Ik ben een zinneke. Ik ben een Brusselaar. Maar chaabi is ook deel van mijn identiteit.”
Chaabi als geheugen: een erfgoed van moeder op dochter
“Ik heb die muziek via mijn moeder geleerd”, vertelt Laïla Amezian die zich al jaren inzet voor de overdracht van chaabi in België. “Zij speelde percussie, zong, en danste samen met vriendinnen en buurvrouwen. Het was gewoon deel van het dagelijks leven.” In haar jeugd voelde Laïla echter weinig verbondenheid met deze muziek. Zoals bij velen geldt: de muziek van je ouders laat je links liggen, je zoekt je eigen pad. Maar de ritmes bleven ergens in haar lijf hangen. De liefde kwam later, langzaam, via omwegen.
In de generatie van haar moeder verliep de overdracht haast vanzelfsprekend: vrouw tot vrouw, in de privésfeer — op feesten, huwelijken, of gewoon in de keuken. “Niet via lessen of partituren, maar door letterlijk ‘mee te zitten’, te observeren, op te nemen, na te doen.” Een pure orale traditie, waarin kennis en muzikaliteit informeel werden doorgegeven van generatie op generatie, zonder notenschrift of opleidingen.
Een bepalend moment in Laïla’s traject kwam toen haar moeder ziek werd. Alzheimer tastte haar geheugen aan. “Ze wist niet meer wie ik was, maar de liederen herkende ze zodra ik begon te zingen. Ze zong mee en werd emotioneel.” Op dat moment werd duidelijk: chaabi is meer dan muziek. Het is geheugen. Het is thuis. En dat besef leidde tot actie.
Actie ondernemen: van koor tot onderzoek
Laïla had op dat moment niet veel contact met de Marokkaanse gemeenschap in Brussel en Vlaanderen. Via reizen naar Marokko en ontmoetingen met zangeressen daar groeide Laïla’s rol van leerling tot brugfiguur. In 2014 richtte ze Fatmas de Belgica op, een koor dat tien jaar lang chaabi tot leven bracht voor en door honderden vrouwen van uiteenlopende achtergronden.
Door participatieve projecten en samenwerkingen met onder meer jazzmuzikanten verhuisde de muziek van de woonkamer naar het podium. En toch bleef er iets knagen: “Ik ben een Brusselse artieste die chaabi zingt, maar ik ben niet ‘echt’ zoals de vrouwen die ermee zijn opgegroeid in Marokko of in de Marokkaanse gemeenschap hier.” Een herkenbare worsteling voor veel erfgoeddragers in de diaspora: hoe authentiek ben je als je erfgoed tot leven brengt in een andere context?
In 2020 veranderde er iets fundamenteels. Laïla ontmoette Mehdiya, een chaabi-zangeres uit de Brusselse Marokkaanse gemeenschap die optreedt op huwelijksfeesten. Via haar kwam ze in contact met een groep vrouwen die de muziek op een rauwe, directe en ‘traditionele’ manier brengt. Laïla besloot om deze groep op het podium te brengen als B’net Chaabi, samen met jazzmuzikanten en Laurent Blondiau. Ze namen een album op en gaven verschillende concerten.
Dat was voor Laïla nog maar het begin. Ze voelde steeds sterker dat deze vrouwen niet enkel in fusionprojecten thuishoorden. “Ik dacht: oké, dit is mooi, maar ik wil die vrouwen ook gewoon puur tonen, met hun eigen repertoire.” Met haar vzw HalfmOon produceert ze sindsdien concerten van B’net Chaabi waarin deze groep van zangeressen en percussionisten centraal staan.
Toch bleek enkel artistieke productie niet genoeg. “We hebben deze vrouwen op het podium gebracht,” zegt ze, “maar de mensen in de zaal weten nog niet altijd wat de achtergrond is. Ze begrijpen de teksten niet. En ook veel jongeren van Marokkaanse afkomst weten niet meer waar het over gaat en welke muziek het is.” Laïla besefte dat ze verder moest gaan: richting overdracht, context en verankering.
Ze besloot dat er onderzoek naar chaabi binnen de diasporagemeenschap moest komen. Ze contacteerde hiervoor etnomusicologe Hélène Sechaye. Samen gingen ze aan de slag: ze interviewden de vrouwen van B’net, schreven de liederen neer, vertaalden teksten, verzamelden audiovisueel materiaal en legden een archief aan. “Ik dacht: als ik geen aandacht en interesse aan die muziek geef, dan gaat niemand het doen.”
Als erkenning voor deze inzet en als stap in de structurele erfgoedzorg werd chaabi in Vlaanderen en Brussel opgenomen in de Grote Verzameling op immaterieelerfgoed.be. Deze registratie maakt de praktijk zichtbaar als levend erfgoed.
De fundamenten van haar werk
Laïla ziet drie pijlers in haar werk: onderzoek, artistieke ondersteuning en publieke programmering. Enerzijds is er het verzamelen van kennis: interviews, transcripties, archieven. Anderzijds het begeleiden van de vrouwen zelf: “de vrouwen die onderzocht zijn ook echt ondersteunen bij hun eigen trajecten”. En tenslotte de publieke zichtbaarheid: concerten, ontmoetingen, culturele activiteiten waarin het erfgoed tot leven komt. “Je moet die vrouwen ontmoeten, zien hoe ze spelen en in gesprek blijven.”
Een orale traditie documenteren
Uit het werk rond chaabi in de diaspora groeide onder andere de documentaire The Invisible Voices, waarin de vrouwen van B’net hun verhalen delen – over hun liefde voor muziek, maar ook over obstakels. Sommige familieleden accepteren niet dat ze optreden bijvoorbeeld.
Het documenteren van deze verhalen was een proces dat tijd en vertrouwen vereiste. “Eerst de vrouwen leren kennen en een band opbouwen, langsgaan en samen koffiedrinken. Want je kan niet zomaar komen en zeggen: vertel me je verhaal. Zo werkt het niet”, aldus Laïla.
Naast het vastleggen van de levensverhalen en de context, vormt ook het documenteren van de muziek zelf een belangrijk onderdeel van het traject. Het gaat dan om het tastbaar maken van een traditie die tot nu toe hoofdzakelijk mondeling werd doorgegeven – via opnames, transcripties en het bieden van context. Voor Laïla is dit geen louter academische oefening, maar een noodzakelijke stap. “Als je iets niet vastlegt, wordt het minder serieus genomen.”
Beide vormen van documenteren – het verankeren van de verhalen én het structureren van de muzikale overdracht – zijn van belang om deze levende traditie te ondersteunen. Niet om haar in een keurslijf te dwingen, maar om toegang te geven aan wie er niet van nature in opgroeit en overdracht mogelijk te maken.
Dit proces vraagt tijd, zorg en samenwerking. “We zijn net begonnen met het nadenken over hoe die muziek kan evolueren van een puur orale naar een meer gestructureerde traditie”, zegt Laïla. Het is een proces van nabijheid en vertrouwen met de muzikanten, waarbij ook ervaringsuitwisseling en collectieve reflectie met anderen die gelijkaardig werk doen van grote waarde zijn.
Kunst als ontmoeting
Ondertussen blijft Laïla ook nieuwe artistieke samenwerkingen aangaan. In 2024 bracht ze B’net Chaabi samen met andere artiesten voor een groot concert in de KVS. “We waren met twaalf of dertien mensen op het podium. Een deel van B’net Chaabi, ikzelf, Kabareh Cheikhats uit Casablanca — dat is een groep mannen die zich als vrouwen kleden – en Think of One, een groep Vlaamse punkmuzikanten die al in de jaren 90 met chaabi experimenteerden.” Het publiek was al even divers als het podium. “KVS was vol: 800 mensen. Traditionele Marokkaanse vrouwen, Belgische vrouwen, van alles. Marokkaanse mensen houden van Marokkaanse muziek. Als ze hun muziek zien op een podium, ook met andere muzikanten, andere stijlen, vinden ze dat goed.” De reacties op het optreden waren zeer enthousiast, maar Laïla maakt bewuste keuzes over waar en hoe B’net optreedt. “Ik zal nooit vrouwen zomaar op straat of in de publieke ruimte laten optreden zonder context”, zegt ze hierover. “Ik weet dat dat problemen zou opleveren. De concerten moeten plaatsvinden in een veilige setting. Mensen die komen kijken weten waarvoor ze komen en betalen ervoor. Dat is een andere dynamiek – één van respect en erkenning.”
Laïla ziet kansen voor vernieuwing in de vermenging met andere stijlen. “Ik geloof dat muziek leeft door openheid”, zegt ze. In haar werk experimenteerde ze de voorbije jaren met jazzmuzikanten, nieuwe bezettingen en jonge artiesten uit verschillende genres. Deze kruisbestuivingen zorgden ervoor dat chaabi zich opent naar een breder publiek. “Think of One was voor mij al in de jaren negentig een voorbeeld”, vertelt ze. “Hoe ze chaabi in een punk‑, rock- en undergroundstijl brachten.” Het is geen verraad aan de traditie, maar een manier om ze relevant te houden voor vandaag – én morgen. Fusion is voor Laïla geen stijlkeuze, maar een manier om verbindingen te leggen: tussen generaties, tussen muzikale werelden, tussen hier en daar.
Naar een academie voor chaabi
Voor de toekomst droomt Laïla van een chaabi-academie. Geen traditioneel instituut, maar een flexibele, nomadische ruimte waarin de muziek kan worden doorgegeven. “Zoals klassieke muziek wordt onderwezen. Met aandacht voor geschiedenis, stemgebruik, percussie, ritme, instrumenten.” Zo’n plek moet evenzeer sociaal als artistiek zijn, ingebed in de gemeenschap.
De brug tussen artistiek werk en erfgoedzorg is ook zichtbaar in haar manier van werken met subsidies en partners. Laïla benutte projectoproepen rond migratie, participatie en samenleven. “Afgelopen jaar bijvoorbeeld rond 60 jaar Marokkaanse migratie. Dat zijn kansen die ik heb aangegrepen.” Voor ondersteuning werkt ze samen met onder meer de Vaartkapoen, De Vieze Gasten, Voix de Femmes en MetX, dat onder andere zijn repetitieruimten beschikbaar stelt. De financiële steun van culturele centra blijft vaak beperkt tot een vergoeding voor de presentatie en niet voor de repetities. “Daarom heb ik subsidies nodig,” zegt ze, “want het hele proces, het werk vooraf, is minstens even belangrijk.”
Laïla’s toekomstvisie is niet alleen muzikaal, maar ook sociaal en structureel: een levend netwerk waarin chaabi voortbestaat, niet als nostalgie, maar als actieve, gewaardeerde kunstvorm met wortels en vleugels.
Tips voor anderen
Voor wie op een gelijkaardige manier aan erfgoedzorg wil doen, heeft Laïla een duidelijk advies: “Focus niet op één punt, maar kijk breed. Daarvoor moet je tijd nemen en geduld hebben, niet te snel conclusies trekken. Het gaat niet alleen om de muziek en het repertoire, maar om wie die vrouwen zijn, waarom ze spelen, wat ze vertellen, en hoe dat verbonden is met de geschiedenis, met Marokko en met hier.”
Dit praktijkvoorbeeld maakt deel uit van onze reeks over ‘Muziek en podiumkunsten tussen culturen’. In 2025 interviewt CEMPER verschillende beoefenaars binnen de muziek en podiumkunsten die actief zijn in de overdracht van erfgoed tussen culturele contexten.
Als afsluiter organiseren we een uitwisselingsmoment waarbij erfgoeddragers die zich bewegen tussen twee culturen met elkaar in gesprek gaan. Ze delen hun ervaringen over werken binnen én tussen verschillende contexten, over het spanningsveld tussen traditie en vernieuwing, over overdracht, documentatie en nog veel meer.
Ben je geïnteresseerd om deel te nemen of op de hoogte te blijven? Neem dan zeker contact met ons op!
Ook interessant
“Ik kijk op een nieuwe manier naar onze boeken!” - Sigrid T’Hooft van het Orpheus Instituut over het VIBE-project
Van inventarisatie tot interviews ter verrijking van het archief: vijf extra pilootprojecten kunstenerfgoed binnen muziek en podiumkunsten | Oproep 2024
Leuven viert 500 jaar stadsbeiaard met documentaire