“Het initiatief zal van buitenaf moeten komen” - Peter Van Dyck over het erfgoed van de populaire muziek
Journalist Peter Van Dyck publiceerde vorig jaar Watskeburt, Lage Landen? Een eigenzinnige canon van het Nederlandstalige lied. Het boek kon op heel wat waardering rekenen. Vanuit het Nederlands als vertrekpunt slaat het boek moeiteloos de brug tussen landen, generaties en genres. Ook al staat het Nederlandstalig lied niet los van internationale ontwikkelingen, het gebruik van de taal geeft deze muziekcultuur een unieke identiteit.
Bij de voorstelling van het boek kaartte Peter Van Dyck aan dat er toch wat meer zorg nodig is voor het erfgoed van die muziekcultuur: “Vlaanderen moet werk maken van een toegankelijk muziekarchief” (De Standaard 24/08/2019). Die vaststelling loopt gelijk met de ervaringen van andere muziekjournalisten. Het vinden van documentatie uit muziektijdschriften, foto’s, filmbeelden, documenten (affiches) of zelfs geluidsopnames verloopt niet zonder problemen. Waar kan je ze vinden? En zijn ze sowieso wel bewaard?
Reactie daarop bleef niet uit: Kunstenpunt, het steunpunt voor de kunstensector, beaamde zijn verzuchting (“Een Vlaams muziekarchief? Alles ligt klaar”, De Standaard 29/08/2019). Kunstenpunt beheert immers een muziekcollectie van zowat alles wat er in Vlaanderen is uitgebracht. Daarvan hebben ze een mooie catalogus: muziekarchief.be. Maar het ontsluiten van deze collectie, zodat iedereen de muziek kan ontlenen of beluisteren, ligt buiten de mogelijkheden, middelen en missie van Kunstenpunt.
CEMPER nodigde Peter uit om vanuit zijn ervaring als muziekliefhebber en ‑journalist van gedachten te wisselen over het erfgoed van de populaire muziek.
Van Joepie tot Knack
Achter de meeste muziekjournalisten schuilt een zeer enthousiaste muziekliefhebber.
“Mijn liefde voor muziek uit zich op verschillende vlakken. Puur voor het plezier ben ik gelegenheidsdeejay en speel ik eigen popsongs met mijn groep Wil de Vis. Sinds de jaren 80 ben ik journalist maar niet meteen met de focus op muziek. Mijn ambitie was om allround journalist te worden. Eerst kwam ik terecht bij De Nieuwe Gazet, die toen nog een eigen redactie in Antwerpen had. Daar liepen toen een paar legendarische figuren rond zoals theaterman Bert Verhoye zaliger. Omdat ik bij de krant voorlopig niet onder vast contract kon werken, ben ik overgestapt naar het jongerentijdschrift Joepie. Die titel hoorde bij hetzelfde mediahuis: De Persgroep. En daar kon ik me helemaal op muziek richten, wat toch al mijn grote passie was.
Op dat moment ging het eigenlijk helemaal niet goed met Joepie, maar wel met het magazine Dag Allemaal. Beide waren het geesteskind van Guido Van Liefferinge. Dankzij het succes van Dag Allemaal kon hij blijven investeren in Joepie. En konden wij op zoek gaan naar nieuwe succesformules om het blad levend te houden. Op een gegeven moment meenden we zelfs ietwat naïef dat Joepie zich naar een iets ouder publiek moest richten (de doelgroep van Joepie waren pubers, red.) om lezers van Humo af te snoepen: we gingen toen helemaal de alternatieve toer op. Dat mislukte, maar er werd veel geprobeerd en geëxperimenteerd en dat was voor een jonge journalist een goede leerschool.
Joepie had toen als enige blad een hardrockrubriek, waarover ik me ontfermde. Veel journalisten keken op hardrock neer en er werd nauwelijks over geschreven. En met die rubriek kon ik me richten tot een publiek dat elders geen gading vond.
Toen Joepie eindelijk de succesformule gevonden had onder Ilse Beyers ben ik er weggegaan. Het werd een meisjesblad voor jonge pubers en toen was de uitdaging er bij mij wat af. Bij Knack kon ik muziekjournalist Jacky Huys vervangen. Ik ben er over muziek blijven schrijven tot 2006; daarna werd het tijd om mijn horizon te verruimen. Ik schreef nog wel graag over muziek, maar niet meer op die manier: om elke week een stapel cd’s te bespreken of om interviews te doen met artiesten die soms het promopraatje niet ontstegen … Precies het verlangen om op een andere, meer beschouwende manier over muziek te schrijven, was de aanleiding voor het boek.”
Voor je boek heb je veel informatie verwerkt. Hoe heb je die verzameld? Want documentatie verzamelen is niet vanzelfsprekend zonder ontsloten archieven.
“Als muziekjournalist kon ik terugvallen op veel eigen materiaal: mijn interviews voor Joepie en Knack. Bovendien had ik in de loop der jaren veel documentatie verzameld. Op de ouderwetse manier: ik scheur nog wekelijks artikels uit kranten en tijdschriften en dat kwam goed van pas bij het maken van het boek. Ik raadpleegde zo’n 100 muziekboeken en biografieën en deed nieuwe interviews met sleutelfiguren. Internet biedt uiteraard ook veel informatie, maar die is lang niet altijd volledig. Er zijn daar grote lacunes. Van Aroma di Amore bijvoorbeeld, toch wel een belangrijke band uit de jaren 80, vind je weinig online. Dan moet je de artiesten zelf aanspreken voor meer informatie.
Bij de platenlabels zou je ook wat kunnen vinden, maar die zijn in de loop der jaren vaak overgenomen door andere, grotere labels en dat is nefast voor het archief. Wat er is bewaard gebleven, is zelden ontsloten of toegankelijk.
Mijn speurtocht naar foto’s kan als voorbeeld dienen: voor mijn boek wilde ik graag foto’s tonen die een verhaal vertellen en geen publicitaire portretten. Zowel bij de platenfirma’s als bij veel Vlaamse artiesten, klop je dan vergeefs aan: men heeft die foto’s niet. Gelukkig hebben de fotografen, en zeker de jongere garde, hun zaken beter op orde.”
“Binnen het half uur kreeg ik antwoord” — het verschil tussen Nederland en Vlaanderen
Was er verschil tussen Nederlandse en Vlaamse artiesten?
“Dat was toch wel een groot contrast. Voor Neerlands Hoop (Nederlandse cabaretgroep met Freek de Jonge en Bram Vemeulen, nvdr) wilde ik een foto met de jonge Thé Lau, die toen nog lange haren had en bij de Neerlands Hoop Express speelde. Op goed geluk vroeg ik de foto aan via de website van Freek de Jonge en binnen het half uur kreeg ik een mail van de documentalist van Freeks fotoarchief om alles te regelen!
Ook andere bands of artiesten uit Nederland hebben soms iemand die verantwoordelijk is voor het (foto)archief. Dat heb ik in Vlaanderen nog niet mogen meemaken. Of het zouden de trotse moeders van de artiesten moeten zijn. Het leeft toch wel meer in Nederland om je archief beter te bewaren en beter te beheren. In documentaires over Nederlandse bands uit lang vervlogen tijden zie je toch vaak dat bandleden mooie fotoalbums kunnen tonen of dozen met memorabilia bovenhalen. Terwijl artiesten in Vlaanderen zoals Luk Vankessel of Kazzen, die toch wel wat bekendheid hadden, daar niet mee bezig zijn. Ze zijn wel aangenaam verrast als er interesse is voor hun muziekcarrière, maar zelf lijken ze dat hoofdstuk afgesloten te hebben. En dat is wel jammer.”
Voor je boek heb je per hoofdstuk een Spotifylijst samengesteld. Daar vind je momenteel het makkelijkst het klinkend muziekerfgoed op terug.
“Ik ben lang weggebleven bij Spotify. Pas onder druk van mijn gezin – de kinderen! – ben ik overstag gegaan. Maar de basis van mijn muziekkennis komt van wijlen de mediatheek in Antwerpen, waar je lp’s en cd’s kon ontlenen. Daar ging ik naartoe met Oors muziekencyclopedie onder de arm. Zo kon je een gerichte keuze maken uit de muziek en kon je snel veel nieuwe zaken ontdekken. Zoiets ontbreekt nu. Spotify vult die leemte wel een beetje op, al vind je er zeker ook niet alles terug.
Maar blijkbaar is er nog ergens een grote collectie: die van Kunstenpunt. Dat lieten ze weten in een opiniestuk naar aanleiding van mijn boek. Maar zij hebben dan weer spijtig genoeg niet de middelen om die collectie open te stellen voor een publiek. Alleen de catalogus is er nu: muziekarchief.be. Die heb ik overigens ook veel gebruikt bij het schrijven van mijn boek.”
Muzikanten zien het nut van archiefzorg niet in; sommigen hebben zelfs hun eigen platen niet
In Nederland heb je muziekweb.nl. Zij verzamelen alle geluidsdragers die uitgegeven worden in Nederland. Ook andere landen bouwen zo’n nationale collectie op.
“Het zou in Vlaanderen toch ook moeten gebeuren. We hebben hier zoveel creativiteit. Bovendien heb je in Vlaanderen een mooi ecosysteem met muziekfestivals en radiozenders. Nederland is wat dat betreft jaloers op ons. De brede waaier van zenders met verschillende muziekprofielen heb je daar niet. De meeste Nederlandse zenders spelen echt op safe; een artiest als Spinvis wordt bijvoorbeeld bij ons veel meer gedraaid dan in Nederland, want die zou te moeilijk zijn. En – afwachten hoe ze de coronacrisis doorkomen – onze rijkdom aan muziekfestivals is echt uniek in de wereld. En doe daar dan nog enkele uitstekende concertzalen als de AB bij, die ook een rol opneemt om nationaal talent te ondersteunen. Dat unieke ecosysteem zouden we meer mogen koesteren.”
Wat zou er volgens jou voor muziekerfgoed van de populaire muziek moeten gebeuren?
“Ik zie toch vooral mogelijkheden om een project als muziekarchief verder uit te bouwen. De discografische informatie is op zich al een goudmijn, maar je zou er nog zoveel meer dingen mee kunnen doen. Eénmaal is dat gebeurd met de minisite ‘De geboorte van het Vlaams chanson’. Op dat spoor zou men kunnen voortbouwen. Het verhaal, de informatie en de duiding achter de geluidsopnames bevat zoveel interessant materiaal. In tijden dat er luidop over een Vlaamse canon wordt nagedacht, zou men ook in dit stuk erfgoed gerust meer mogen investeren.
Bovendien is muziekarchief een centraal initiatief en dat is toch wel belangrijk: dat er een plaats is waar men op lange termijn alle geluidsdragers en documentatie verzamelt en ontsluit. Want nu is het sowieso onduidelijk wie er allemaal wat doet: er is CEMPER, Kunstenpunt, VI.BE, Muziekmozaïek, meemoo … En dan zijn er nog waardevolle privé-initiatieven als de site Viva Vlaanderen, waar radioman Marc Brillouet bij betrokken is. De versnippering is contraproductief. Wat zou het geven als men alle expertise bundelde?
In elk geval zal het initiatief van mensen van buiten de muziekwereld moeten komen. Vanuit mijn ervaring zijn muzikanten er niet zo mee bezig. Misschien zien ze er het nut niet van in? Er zijn er zelfs die hun eigen platen niet bewaren. Het is aan mensen uit de periferie om de erfgoedbewaking aan te wakkeren, om daarin een trekkende rol te spelen: dat kunnen journalisten zijn, Kunstenpunt en de erfgoedinstellingen uiteraard. Mocht ik daar zelf in de toekomst nog een steentje toe kunnen bijdragen, dan zou ik dat met veel enthousiasme doen.”