Muziek in je eigen woorden: Patrick Smagghe over fanzines
Het borrelt als je jong bent en een passie voor muziek voelt die je met weinigen in je omgeving kan delen. Als je vindt dat de muziek die jou zo raakt meer aandacht verdient. Tegenwoordig kan je dat punt maken met behulp van social media. Maar enkele decennia geleden lag dat anders. Wie toen zijn woorden in daden wilde omzetten, begon een fanzine.
Het woord ‘fanzine’ zegt meteen waar het om gaat: een magazine gemaakt door fans, die schrijven voor andere fans over het onderwerp waar ze fan van zijn. Een onderwerp waarvan de makers vinden dat het niet of te weinig aan bod komt in de andere media. Fanzines doen daar wat aan. Ook in hun redactionele vorm verschillen ze van de reguliere media: fanzines zijn in regel onafhankelijk, non-profit, eigenzinnig en gedreven.
De eerste fanzines dateren al uit de jaren 30 en schreven over sciencefiction. Ook horrorfilms hebben hun fanzines, maar ze worden toch het meest geassocieerd met muziek, meer bepaald met punk en hardcore. In de jaren 70, 80 en 90 zijn ze hét medium van die undergroundcultuur. En net zoals de muziek die ze beschrijven, brengen ze hun boodschap rauw, onconventioneel, ongefilterd en geheel op eigen kracht.
Want dat was het motto: DIY (do it yourself) en laat je niet hinderen door een gebrek aan ervaring, geld of mogelijkheden. Heb je geen tikmachine, dan gebruik je een stift, heb je geen layouter dan knip en plak je zelf tot het goed zit. Hetgeen op zich weer leidde tot een soort punk-esthetiek (schuingeplaatste foto’s, zichtbare plakband, uitgeknipte letters, …). Die speciale esthetiek en het gegeven dat ze in regel in kleine oplage gemaakt werden, maakt fanzines tegenwoordig gewild als collectors item. Ironisch als je bedenkt dat ze helemaal niet met dat doel gemaakt werden.
Fanzines hebben intussen als cultuurverschijnsel hun weg gevonden naar musea, tentoonstellingen en erfgoedinstellingen waar ze het voorwerp zijn van cultuurhistorisch onderzoek. Daar worden ze gekoesterd als unieke bronnen om subculturen te bestuderen. Ook voor de collectie fanzines van Patrick Smagghe (coördinator muziekclub 4AD, Diksmuide) heeft CEMPER al contacten gelegd met de erfgoedsector, meer bepaald met het Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis (Gent).
“Je wist dat iemand daar tijd en moeite in had gestoken”
Hoe is je verzameling gegroeid?
“Eigenlijk ben ik helemaal geen verzamelaar, integendeel. Maar die fanzines heb ik toch altijd bijgehouden. Iets belette me om ze bij het oud papier te zetten. Ik kocht ze als muziekliefhebber, maar ook in functie van de club. In 4AD hadden we veel plaats voor genres als punk en hardcore. Om op de hoogte te blijven van wat er daar allemaal beweegt, had je de fanzines nodig, want in de gewone muziekpers werd die muziek nauwelijks besproken terwijl toch 60 tot 70% van ons muziekaanbod uit die scene kwam. Voor mij waren ze heel belangrijk.”
Waar kocht je zo’n fanzine?
“Sommige platenzaken verkochten dat, maar het was toch meestal met abonnement of aan een standje op concerten. Vaak kende je de makers persoonlijk. Ook dat weerhield me ervan om ze weg te gooien; je wist dat iemand daar zoveel tijd en moeite in gestoken had. Die fanzines zorgden ervoor dat je op de hoogte bleef van wat er elders gaande was. En dat die scene aan elkaar bleef hangen.
De scene van punk en hardcore is een subcultuur waar je al snel contacten kan leggen, ook internationaal. Er waren fanzines voor België en Nederland, waarvan enkele mondiaal gelezen werden. Dat wil niet zeggen dat die een grote oplage hadden: het ging dan bij wijze van spreken over vier Canadezen, zes Australiërs, enkele Spanjaarden … Redacties ruilden ook abonnementen onderling; ze kregen van elders een aantal exemplaren die ze zelf aan hun publiek konden verkopen. Door die mondiale contacten leerde je veel nieuwe bands kennen die je — eventueel — een podium kon geven. Als bij wijze van spreken een Wit-Russische band een single maakte, werd die evenzeer besproken als het werk van bekende Amerikaanse bands.”
Geen bandwerk
Alleen daar vond je die recensies?
“Daar kregen platen, singles of concerten die elders niet besproken werden toch aandacht. Zonder dat de makers daarvoor gecompenseerd werden. Want sporadisch kwam het wel eens voor dat een fanzine een plaat of cd opgestuurd kreeg om te bespreken, maar dat was uitzonderlijk. Wie voor een fanzine schreef, kocht zelf platen of cd’s. Wat op zich al niet zo makkelijk ging, want de doorsnee platenwinkel had dat aanbod niet. Als je de plaat had, werd ze zorgvuldig beluisterd en werd er al of niet een recensie over geschreven. Vervolgens werd die overgetikt in het fanzine dat gestencild of gekopieerd werd en daarna verspreid werd. Dit was geen bandwerk maar een labour of love.
Met de opkomst van het internet zijn die fanzines verdwenen. Of beter: er zijn er nu veel meer dan vroeger, maar in de vorm van websites, e‑zines, blogs of andere sociale media. Je kan nu meer mensen bereiken op een goedkopere manier en dat is een vooruitgang. Maar er is minder inspanning voor nodig: je moet geen plaat meer bestellen of kopen, want je hebt een link, je hoeft geen uitprint meer te maken, geen layout, geen kopieën of stencils, geen distributie … En dat was precies wat je zo waardeerde aan fanzines: je wist hoeveel moeite en liefde er in zo’n blad gestoken werd.”
Het ging ook wel over meer dan muziek?
“Bij het ene fanzine was dat al meer uitgesproken dan bij het andere. In die tijd kwamen thema’s naar voren als vegetarisme, veganisme, dierenbescherming, mensenrechten, vrouwenrechten, LGBTQ, milieuproblematiek … Ook de teksten in de punk en hardcore gingen daar over: die waren maatschappijkritisch. En dat je binnen het kader van zo’n blad die thema’s op een laagdrempelige manier kon brengen, was fantastisch. In een van die fanzines schreef Ian MacKaye (onder meer van de band Fugazi) ooit vier bladzijden vol met redenen waarom zijn band geen t‑shirts maakte noch verkocht. Zoiets zou nooit kunnen in de mainstream media.”
Toch geen spijt dat ze weggaan?
“Neen, als ze naar een erfgoedinstelling gaan, zijn ze raadpleegbaar voor iedereen. Hier in de club bladeren de medewerkers en vrijwilligers er wel eens in, maar elders bereiken ze toch een groter publiek.”