Home Nieuws Topstuk in de kijker: ’t Dor wert groeyende

Topstuk in de kijker: ’t Dor wert groeyende

‘t Dor wert groeyende is een verzamelhandschrift van de Lierse rederijkerskamer De Groeiende Boom. Het bevat achttien toneelstukken geschreven door minstens zeven verschillende, bekende en minder bekende, auteurs. De teksten die bestemd waren voor De Groeiende Boom (die als spreuk ’t Dor wert groeyende had) werden, op twee uitzonderingen na, allemaal geschreven en voor het eerst opgevoerd tussen 1734 en 1803.

Het verzamelhandschrift werd in 2014 erkend als Vlaams topstuk. In het najaar van 2015 kocht de Vlaamse overheid het handschrift aan om het zo te bewaren voor toekomstige generaties. Na conservatie kreeg het boek een plek in de Universiteitsbibliotheek Antwerpen als langdurige bruikleen. Wij gingen langs bij Hubert Meeus en Timothy De Paepe die het handschrift onderzochten. Ze vertelden over hun onderzoek en doen ook een oproep: ga op zoek naar gelijkaardige handschriften en doe onderzoek naar rederijkerstoneel in de 18de eeuw.

Een korte historie van de rederijkers

Meeus: In de 15de eeuw begonnen rederijkerskamers op te komen in grote steden. Van daar uit zijn ze ook doorgesijpeld naar kleinere plaatsen. In de 18de eeuw vind je zelfs rederijkerskamers in kleine dorpen. De functie van die rederijkerskamers verandert ook doorheen de tijd. In het begin van de 16de eeuw zijn de rederijkers vertegenwoordigers van de stad en vormen ze een soort van feestcomité. Wanneer de stad iets wil vieren of een belangrijke persoon wil onthalen, worden rederijkers ingeschakeld. Ze krijgen dan ook flink wat subsidies. In die tijd kan ook niet iedereen lezen en de rederijkers zijn dus door hun voorstellingen op openbare plaatsen het communicatiemiddel bij uitstek. Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1566) krijgen ze van bovenaf kritiek doordat de rederijkers eigenlijk gevaarlijke jongens zijn die mensen kunnen beïnvloeden en worden er hen heel wat verboden opgelegd. De rederijkers mogen niet meer buiten optreden en als ze optreden moet dat eerst gecontroleerd worden. Ze verliezen dus hun rol van vertegenwoordiger van de stad, die voor een groot stuk door de jezuïetencolleges wordt overgenomen. In de 17de eeuw begint ook stilaan het professionele theater op te komen die de ontspanningsfunctie gaat overnemen. Maar in de 18de eeuw zie je dat er nieuwe kamers ontstaan, misschien als reactie op de verfransing. Vooral dan in Frans-Vlaanderen waar in de kerk in het Frans wordt gepreekt, en ook het gerecht en de administratie zijn er in het Frans. We kunnen het niet één op één bewijzen, maar het is mogelijk dat de rederijkers terug opbloeiden als reactie op die verfransing.”

De Paepe: In Antwerpen zie je dat ook. In de commerciële schouwburgen is alles in het Frans. De rederijkers nemen een nieuwe start en brengen stukken gebaseerd op wat er in de schouwburgen gebeurt, omgezet naar de Nederlandse taal. Want het Frans is een prachtige taal om te zingen, maar de echte heldenklank zit toch in het Nederlands, zo meenden sommige rederijkers:

In iders taele wort iets aengenaems gevonden
het frans en itaeliaens dient best voor lichten sanck,
het hoogh en nederduijts voor hoogen helden klanck
noch haere vloeijbaerheijdt moet aen de franssen wijcken.

In de 18de eeuw is er dus nog redelijk veel rederijkersactiviteit die op de meeste plaatsen pas naar het einde van de eeuw een stille dood sterft.”

De Lierse rederijkers

Meeus: In Lier waren er twee rederijkerskamers: De Ongeleerden en De Groeiende Boom. De naam van die laatste kamer verwijst naar Sint-Gummarus, de patroonheilige van Lier. Veel rederijkerskamers werden genoemd naar een patroonheilige of naar planten waarmee ze geassocieerd werden. Sint-Gummarus heeft volgens de legende een omgehakte boom opnieuw aaneen doen groeien. De spreuk van de kamer is dan ook t dor wert groeyende en het eerste toneelstuk uit het handschrift gaat over den ridderlycken held Gummarus’.”

De Paepe: De Groeiende Boom had een schouwburg op de Grote Markt, op de hoek met wat nu de Florent Van Cauwenberghstraat is. Het theater is intussen verdwenen, maar het huis staat er nog. Het is een diep huis, maar niet groot. Het was dus een klein theater, waarschijnlijk een miniatuurversie van wat in de commerciële schouwburgen te vinden was. Op een bepaald moment is er zelfs sprake van loges, maar daar moet je je niet te veel van voorstellen.”

Burgerhuis D' Eycken Boom waar vroeger de schouwburg was

Het handschrift ’t Dor wert groeyende

Wat is de ontstaanscontext van het handschrift?

Meeus: Er zijn een aantal aanwijzingen dat het geschreven is in opdracht van de rederijkerskamer De Groeiende Boom. Het is een mooi boek, net geschreven en door verschillende handen. Het is dus niet één persoon die op een bepaald moment het idee had om toneelstukken op te schrijven, zoals je vaak ziet bij liedbundels. Bovendien gaat het over een lange periode. Het is waarschijnlijk geschreven in opdracht van de kamer vanuit het idee dat het repertoire later opnieuw gebruikt kon worden. Dat is ook de reden waarom veel van die werken niet gedrukt zijn. Want als je het drukt, kan iedereen de stukken opvoeren.”

De Paepe: We weten dat een aantal rederijkerskamer ook letterlijk een kist hadden waarin ze toneelstukken bewaarden. De toneelstukken zijn het goud van de kamer, het is wat hen uniek maakt en dat willen ze niet zomaar verspreiden. Als iemand een toneelstuk wil zien, dan moeten ze naar ons komen.”

Meeus: Het opvallende is ook dat het, op een paar bladen na, allemaal hetzelfde papier is. Vaak zie je bij verzamelbundels dat een aantal verschillende handschriften, geschreven op ander papier, samengebracht zijn. Aangezien dit handschrift over 70 jaar geschreven is, hadden ze kunnen beginnen met bijvoorbeeld honderd bladen en honderd nieuwe bladen wanneer de eerste vol waren geschreven. Maar ik heb de watermerken van deze bundel vergeleken en ze hebben allemaal hetzelfde watermerk. Daaruit blijkt dat één pak papier op een bepaald ogenblik doelbewust gereserveerd werd voor dit handschrift. Dat is vrij uitzonderlijk. Er zijn ook bijna geen blanco bladen.”

De Paepe: Op sommige plaatsen zijn ook programma’s inplakt. Dat is bijna zoals een fotoalbum: je kleeft er iets in omdat je het wil vastleggen en bewaren. Het handschrift is dus een soort van geheugen van de kamer. Ik vraag me dan af of veel kamers dat op die manier hebben aangepakt en dat we dat allemaal kwijtgespeeld zijn. Of was het toch eerder uitzonderlijk om zo’n verzamelhandschrift te maken?”

Ingeplakt programmablad op folio 83r | [Kempens, Jan andries]. Den rouwsuchtigen Achab ... sal ten thoneel verthoont worden ... op den [28. 9br. en de volgende daeghen 1751]. Antwerpen: by Alexander Everaerts, [1751]. Universiteit Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 64.18.

Hoe zijn jullie in contact gekomen met het handschrift?

Meeus: Heel toevallig eigenlijk. In 2007 kwam een familie van Lierse oorsprong bij ons aankloppen met een boek dat ze in de kluis van hun grootmoeder gevonden hadden. Op de rug van het boek staat een schild met t dor wert groeiende op, de spreuk van De Groeiende Boom. Ze hadden dat gegoogeld en kwamen terecht bij de Universiteit van Leiden die hen doorverwees naar ons. We vielen bijna achterover toen we zagen wat ze daar in handen hadden. Plots waren daar teksten waarvan we alleen maar wisten dat ze er ooit geweest waren, omdat ze in rekeningen en in lijsten van opvoeringen vermeld werden. Ook met namen van auteurs waar niets meer van te vinden was. Maar voor hetzelfde geld hadden ze dat handschrift weggegooid. Zo is het waarschijnlijk gegaan met veel van dit soort handschriften. Er waren honderden rederijkerskamers in Vlaanderen in de 18de eeuw. Daar moeten allemaal teksten van geweest zijn.”

De Paepe: We willen dus ook een oproep doen: kijk op zolder of in de kelder wat daar nog ligt. Want één boek kan al een gigantisch verschil maken in het inzicht in de (Lierse) rederijkerskamers uit de 18de eeuw.”

Rug met de spreuk van De Groeiende Boom | [Convoluut : 't Dor wert groeyende. Handboek van de rederijkerskamer "de groeiende boom" te Lier]. Lier: rederijkerskamer ‘De Groeiende Boom’, 1734-1803. Universiteit Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 64.18.

Wat heeft jullie ertoe aangezet om onderzoek te doen naar het handschrift? Wat maakt het zo bijzonder?

Meeus: We zijn gespecialiseerd in geschiedenis van het toneel in de Nederlanden. Timothy schreef een proefschrift over opvoeringsmogelijkheden in Antwerpen. Het handschrift paste dus helemaal in dat kader en gaf ons de mogelijkheid om wat we al wisten te vergelijken met een stad als Lier. Daarnaast is er nog niet veel onderzoek gedaan naar de 18de eeuw. Maar het is niet zo dat er niets gebeurd is in die periode omdat er niet veel overgeleverd is.”

De Paepe: Wat mij zo fascineert is dat één handschrift onmiddellijk een venster openzet waarlangs je kan binnenkijken in die rederijkerskamer. In het stadsarchief en op andere plaatsen vind je administratieve gegevens waaruit je titels van toneelstukken kan afleiden. Maar vanuit dit handschrift begint een beeld te ontstaan dat veel dynamischer is. Je treedt binnen in die kamer en gaat naar het Lier van de 18de eeuw. Dan kom je te weten wat iemand die toen naar toneel ging te horen en te zien kreeg. Zonder dat handschrift is het veel moeilijker om dat beeld op te roepen.”

Meeus: Een handschrift brengt je meer in contact met degene die het geschreven heeft. Soms staat er ook iets bijgeschreven. Zo staat er een opvoering in het handschrift waarbij er enorm gecensureerd werd. Dat zijn interessante dingen die je in een druk nooit te zien krijgt.”

De Paepe: Omdat het handschrift over een periode van 70 jaar tot stand gekomen is, zie je ook modes die veranderen. In het begin heb je nog allegorische figuren en Bijbelse verhalen, ze kijken naar wat er vroeger in de 17de eeuw was. Rond 1760 zie je een omslag. Het commerciële theater komt enorm op in de Nederlanden en de rederijkers zijn op zoek naar hoe ze zich daartoe moeten verhouden. De rederijkers beginnen dan meer naar Frankrijk te kijken. Je ziet meer Franse stof, Franse namen en meer muziek.”

Er staat geen bladmuziek in het handschrift, maar wel liedteksten.

De Paepe: Bij sommige toneelstukken staat in de titel of ondertitel operette’ of komedie met ariette’. Bij andere stukken staat bijvoorbeeld in de tekst aangegeven hier wordt gezongen’ of aria’. Daar staat dan de liedtekst onder, maar soms staat er gewoon een witruimte en ontbreekt de tekst. In andere gevallen kan je aan de vormgeving zien dat het om een lied gaat, omdat het inspringt en door de herhaling van tekst.”

Meeus: Dat is ook het voordeel van een handschrift: daar staan meer regieaanwijzingen in. Drukkers laten zo iets vaak weg.”

De Paepe: Wanneer je bladmuziek of liedteksten hebt, is het ook interessant om te gaan kijken waar die muziek vandaan kwam. Is het een vertaling van een opera uit de commerciële schouwburgen? Wat kenden ze? Waar luisterden ze naar? Soms ben je verrast wat je allemaal tegenkomt. In Antwerpen is er bijvoorbeeld een aria in het rederijkerszangspel Signoôr in China (1761) op de melodie van Stizzoso’ uit La serva padrona van Pergolesi. Maar we kunnen nergens vinden dat La serva padrona in die periode in Antwerpen opgevoerd is. De muziek moet dus op een andere manier tot bij hen geraakt zijn. Het toont aan dat hun blik ruim genoeg was om ook Italiaanse invloeden te verwerken. In Lier is dat zonder twijfel ook gebeurd.”

Ariette | De Neve, Franciscus Anthonius Gummarus. Jodelet, meester en knecht - Lier : 1783. Universiteit Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 64.18.

Wat weet je over decors en kostumering?

De Paepe: We weten niet zo gigantisch veel. Wat we weten, leiden we af uit toneelteksten en rekeningen. Omdat we hier achttien toneelstukken in één bron hebben, kunnen we de teksten met elkaar vergelijken. We zien dan dat bepaalde types decors regelmatig gevraagd worden. Ze hadden dus een aantal standaarddecors, zoals een wit paleis, een tuin, een wildernis en een kamer. De rederijkers schreven hun teksten dan ook voor opvoeringen in hun eigen kamer, met hun vaste spelers, voor hun vast publiek. We zien bij rederijkers in Antwerpen in dezelfde periode zien. We zien ook een evolutie in de gevraagde decors die ongeveer gelijk loopt doorheen de dorpen en steden in Vlaanderen.

Over kostumering en rekwisieten leert het handschrift ons weinig. Er is wel één stuk, Saulus bekeeringe, waar we meer informatie over hebben. Daar staat bijgeschreven dat de opperpriester in bisschopsgewaad geen mijter mag dragen. Dat werd verboden door censuur:

[…] in eenen zoo netelachtigen tijd, als de fransche den eersten keer in het land gekoomen zijn, de welke met groote raezernye verbooden hebben dit spel te vertoonen, in het kleedsel van oppersten priester, als bisschop, die zonder mijter moest zijn, de koningen, en kijzer zonder kroon en schepter […]

Wat leert het handschrift over rederijkerstoneel in de Nederlanden in de 18de eeuw?

Meeus: Dat de rederijkers veel actiever waren dan altijd gedacht wordt. Uit de teksten en de manier waarop die samengebracht zijn, blijkt dat de rederijkers op een vrij hoog niveau toneelspeelden en invloeden uit bijvoorbeeld Frans toneel verwerkten. Het feit dat ze programma’s lieten drukken, laat ook zien dat ze een vrij groot publiek probeerden te bereiken. Het rederijkerstoneel was in de 18de eeuw dus zeker niet aan het uitsterven. Het is ook niet zo dat toneelstukken die in provinciesteden als Lier en Sint-Niklaas alleen maar navolging waren van wat er in grote steden als Antwerpen gebeurde. Dat bewijst bijvoorbeeld het toneelstuk over Gummarus. Het is jammer dat er nog zo weinig onderzoek gedaan is naar rederijkerstoneel in de 18de eeuw”

De Paepe: Er is nochtans enorm veel onderzoek naar te verrichten. Dit artikel is dus niet alleen een oproep om op zolders en in kelders te gaan kijken, maar ook om onderzoek te doen naar 18de-eeuws rederijkerstoneel.”

Ingekleefd programma | Van Bortel, M.B. & Rederijkerskamer 'De Groeiende Boom' [Lier]. Eyndeloos groeyenden ende glorie-rycken triumphs-telgh door dhooge goddelyckheyt toe-gepast aen den ridderlycken heldt Gummarus ... sal ... ontloken worden ... op den 11 december 1735 ende de volgende dagen op hunne rhetorycke camere binnen Liere. Antwerpen : bij Jacobus van Gaesbeeck, 1735. Universiteit Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 64.18.

Het handschrift t dor wert groeyende werd gedigitaliseerd en is online raadpleegbaar via Anet.

Bronnen en literatuur

Bronnen en literatuur

Ook interessant

08 okt. 2024

Een vernieuwd Letterenhuis

Het Letterenhuis, dat ook een huis voor theatererfgoed is, heropende afgelopen zomer met een nieuwe publieksruimte en een nieuw collectieplatform.
Lees meer
16 sep. 2024

Noord-Indische klassieke muziek: een traditie van meester op leerling doorgegeven

Haroun Iqbal, jazzgitarist en componist, verdiepte zich samen met Asad Qizilbash in de wereld van Noord-Indische klassieke muziek dankzij een meester…
Lees meer
02 sep. 2024

Topstuk voorgesteld: Schets van Beethovens eerste pianosonate

In mei 2024 kocht de Vlaamse Gemeenschap compositieschetsen van de eerste pianosonate van Ludwig van Beethoven aan. Wij gingen in gesprek met Beethov…
Lees meer
28 aug. 2024

‘Beleving’ belicht Limburgs immaterieel erfgoed

Het Limburgs Volkskundig Genootschap, hun partners en vrijwilligers brachten 101 levende gebruiken en tradities uit Limburg in kaart en beeld. Daarbi…
Lees meer