Topstuk voorgesteld: vier beiaardklokjes van Joris Dumery
Vlaanderen kent een rijke geschiedenis aan klokkengieters(geslachten). Namen als Witlockx, Hemony of Vanden Gheyn klinken bekend in de oren omdat ze een onmisbare rol speelden in de ontwikkeling van de klokkengietkunst en de beiaardcultuur. In dit rijtje hoort zeker ook de in West-Vlaanderen gevestigde Joris Dumery (1715-1787) thuis. Vier klokjes door hem gegoten verwierven in 2012 het statuut van ‘topstuk’.
3 klokken voor de stad, 1 voor de abt
Het Museum Vleeshuis heeft vier kleine bronzen klokken van Dumery in haar bezit; het grootste met een diameter van 26 cm, het kleinste klokje 18,2 cm. Drie daarvan zijn voor de Antwerpse stadsbeiaard (in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal) gemaakt. Mogelijk onder impuls van toenmalig beiaardier Joannes de Gruijtters, gaf het stadsbestuur in 1751 de opdracht om de 37 klokken tellende Hemonybeiaard met drie nieuwe discantklokjes uit te breiden. Joris Dumery voerde de bestelling hetzelfde jaar nog uit. Volgens de versteekbladen van de Gruijtters zouden ze pas in 1756 behamerd worden en in de voorslag klinken. Enkele lokale notabelen financierden mee de nieuwe klokjes van de Antwerpse stadsbeiaard (zoals ook vandaag nog regelmatig gebeurt). Hun naam is op de klokjes gegraveerd: J.-B. Mertens, J.-C. Van de Werve en J.-A. baron Van Hove.
Het vierde Dumery-klokje in het bezit van het Museum Vleeshuis werd een jaar later (1752) dan de andere klokjes gegoten. Voor zover we weten, vond er toen geen uitbreiding of restauratie plaats aan de stadsbeiaard. Met welk doel het klokje gegoten is, blijft tot op heden ietwat onzeker. De versiering en leuze op de klok bevatten wel een aanwijzing: het wapen dat er op aangebracht is, werd ooit geïdentificeerd als dat van de bisschop (zie CMV 1981, nr. 56). Het opschrift daarbij, Dulciter et velociter, wijst echter in een andere richting. Met de hulp van Timothy De Paepe (conservator Klank van de Stad, Museum Vleeshuis) en van de online databank van het KIK-IRPA konden we opschrift en wapen toewijzen aan Johannes Chrysostomus Sammels, die ca. 1748 – 1753 abt was van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen. Of het klokje in verband gebracht kan worden met de verdwenen beiaard van die abdij, wordt verder onderzocht.
Dumery’s beiaarden
Hoe kwamen klokken van deze West-Vlaamse gieter in Antwerpen terecht? Na de stiel geleerd te hebben van de in Lier actieve klokkengieter Alexius Jullien, trok Joris Dumery rond zijn twintigste naar Antwerpen waar hij samenwerkte met uurwerkmaker Antoon De Hondt. Vijf jaar later (begin jaren 1740) krijgt hij de opdracht om de nieuwe Brugse beiaard te gieten – de oude werd vernield in een torenbrand – en vestigt hij zich definitief in die stad. De Hondt stond trouwens in voor de mechanische inrichting van de speeltrommel en het uurwerk van de Brugse beiaard. Belangrijker nog is dat Joannes de Gruijtters een van de experten was die deze beiaard kwam keuren. De Gruijtters en Dumery waren met andere woorden zeker geen onbekenden voor elkaar. Dat de Antwerpse beiaardscene in die jaren overtuigd was van de kwaliteit van Dumery’s gietkunst, bewijzen andere Antwerpse opdrachten voor de Sint-Jacobskerk en de kerkbeiaard van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (1767, ook daar was de Gruijtters beiaardier). Zijn faam verspreidde zich snel, want in de jaren die volgden, leverde Dumery nog beiaarden aan Zottegem (1750), Ninove (1751), Enghien (1754 / 1756), Chimay (1760) en Tielt (1772 / 1773) en produceerde hij enkele honderden losse klokken. Na zijn dood in 1787 zetten zijn zoon Willem en kleinzonen Guilielmus en Jacobus het bedrijf verder, tot het ca. 1850 definitief de deuren sloot.
De drie klokjes voor de stadsbeiaard zouden twee eeuwen lang op hun plaats hangen in de toren en over de stad weerklinken. Pas in de jaren 1950 verving Marcel Michiels Jr. er twee. Bij die gelegenheid werden ze allicht overgedragen aan het Museum Vleeshuis. Twintig jaar later werd de stadsbeiaard opnieuw gerestaureerd door de Koninklijke Eijsbouts uit Asten. Zij vervingen bij die gelegenheid de tien kleinste klokjes, waaronder het laatste Dumery-exemplaar, dat op haar beurt overgedragen werd aan het Museum Vleeshuis. Van het vierde klokje met opschrift weten we enkel dat het in 1906 aangekocht werd.
Hoewel de klokjes van het Museum Vleeshuis niet de enige klokken zijn die van Dumery bewaard bleven, is deze kleine collectie toch uniek omdat de ruimere context waarin de klokjes gegoten en gebruikt werden ons nog bekend is. De toevoeging van drie klokken aan de stadsbeiaard was trouwens niet de enige vernieuwing in die periode. Dankzij Joannes de Gruijtters werd ook het hand- en voetklavier van de beiaard vervangen. Niet toevallig verwierven ook dit object – en de versteekbladen waarover hierboven sprake – de status van topstuk.
De stad Brugge ten slotte bracht hulde aan de klokkengieter door een deel van de Boeveriestraat (ter hoogte van de Van Voldenstraat) om te dopen tot het Joris Dumeryplein. Een houten staketsel met luidklok, door Dumery gegoten, herinnert er levendig aan haar gieter.
Bronnen en literatuur
- D’hollander, G. (z.d.). Stadsbeiaard Antwerpen.
- Lombaert, A. (z.d.). Belfort Brugge.
- Spiessens, G. (1988). Clemens Augustinus Everaerts: auteur van het Vlaams beiaardboek van 1728? Een schriftvergelijking. Musica antiqua: actuele informatie over oude muziek, 5(3), 110 – 112.
- Spiessens, G. (2008). De Antwerpse stadsbeiaardiers. Deel II: 1650 – 1897.