Topstuk voorgesteld: Archief van de Oud Sint-Lucasgilde en van de Oud Koninklijke Academie van Antwerpen
De Sint-Lucasgilde was van 1382 tot 1773 de gilde voor Antwerpse kunstenaars en kunstambachtslieden. Na de ontbinding van de gilde bleef het archief - met documenten over de gilde, de rederijkerskamers De Violieren en Den Olijftak, en de Antwerpse Academie – bewaard. Het archief vormt een blijvende schakel voor de geschiedschrijving van de Vlaamse kunstambachten en het theatergebeuren van de 15de tot het einde van de 18de eeuw. Antwerpen speelde een vooraanstaande rol op cultuur- en handelsvlak, zodat een studie van de Antwerpse Sint-Lucasgilde ook een licht kan werpen op het cultureel leven in andere steden in de Zuidelijke Nederlanden.
In 2013 werd het archief van de Sint-Lucasgilde erkend als Vlaams topstuk. Het FelixArchief heeft het archief in langdurige bruikleen. Wij gingen er langs en spraken met Giovanna Visini, archivaris private archieven bij het FelixArchief, en Jan Van der Stock, professor Kunstgeschiedenis van de KU Leuven.
Onderzoek naar 15de- en 16de-eeuwse kunst
Van der Stock: “Ik ben kunsthistoricus, tentoonstellingscurator en wetenschappelijk onderzoeker. Daarbij focus ik mij op 15de- en 16de-eeuwse kunst in Antwerpen. Voor mijn doctoraat deed ik onderzoek naar het maken en drukken van prenten met houtsneden en kopergravures. In 1998 verscheen daarover de publicatie Printing Images in Antwerp. The Introduction of Printmaking in a City. 15th Century to 1585.
Sinds 1979 ben ik bezig met de heruitgave de van de gildeprivileges, de Liggeren (registers waarin per jaar de namen van de gildeleden en dekens opgeschreven werden) en alle juridische documenten van de Sint-Lucasgilde, meer bepaald van de periode 1453 – 1552. Daarvoor gebruik ik niet alleen gegevens uit het archief van de Sint-Lucasgilde, maar ook documenten van de Vierschaar (dat is de hogere rechtbank) en kleinere rechtbanken, schepenregisters, certificatieboeken en notariaatsarchieven. Alle relevante documenten heb ik in extenso getranscribeerd en voorzien van een ruime samenvatting of vertaling. De resultaten van dat onderzoek zullen verschijnen in de publicatie Between Norm and Practice. Making “Art” in Antwerp 1453 – 1552: Assessing the Archival Evidence. Gildeprivileges en de dagelijkse praktijk blijken immers niet altijd hetzelfde. In essentie onderzoek ik de concrete organisatie van wat we vandaag ‘kunst’-productie noemen: de organisatie van het atelier, de relaties van de betrokkenen onderling enzoverder. In die publicatie komen ook ca. 1430 nieuwe biografieën van meesters die in de loop van die honderd jaar in de gilde werden opgenomen. Daarnaast zijn er meer dan 850 namen van leerjongens en 35 leden van de rederijkerskamer De Violieren. Alles samen dus ruim 2300 individuen die rechtstreeks betrokken waren bij wat we vandaag ‘de artistieke scène’ zouden noemen. Dat alles nog zonder rekening te houden met de mogelijk honderden ‘knapen’ of volleerde ambachtslui/kunstenaars die in dienst van een meester werkten. Dat is een grote groep. Daarnaast zijn er nog de talloze edelsmeden, steenkappers, tapijtwevers enz. Maar die neem ik niet op in mijn studie. Het is ontnuchterend dat we slechts van enkele tientallen kunstenaars concrete werken kennen. Ik denk dan aan mensen zoals Quinten Massys of Pieter Bruegel. Van vele anderen vond ik in de archieven wel sporen van bepaalde opdrachten of realisaties, maar van de meesten ben ik al blij als ik weet welk beroep ze uitoefenden.”
De Sint-Lucasgilde
Van der Stock: “Het oudste document in verband met de gilde dateert van 1382. Het is de stichtingsoorkonde van de ambachtsorganisatie die later de Sint-Lucasgilde wordt genoemd. Het woord gilde wordt hier nog niet gebruikt; er wordt wel letterlijk gesproken van de ambitie om een ambacht op te richten. Uit deze periode kennen we wel enkele tientallen namen van schilders en beeldhouwers, maar helaas geen werken. Over de jaren heen groeide de gilde. Aan de ene kant was dat omdat je lid moest zijn om als zelfstandig meester te mogen werken. Aan de andere kant was de Sint-Lucasgilde zeker ook een netwerk van mensen die elkaars belangen verdedigden. Zo kwam bijvoorbeeld Plantin in 1548 vanuit Tours naar Antwerpen en schreef hij zich meteen vrijwillig in bij de gilde, wellicht omdat hij in een netwerk terecht wilde komen.
Vanaf 1453⁄54 werden de gildeleden ingeschreven in de Liggeren, al werden die niet altijd even goed bijgehouden. De bekendste leden van de gilde waren schilders en beeldhouwers, maar ook boekdrukkers, koffermakers die hun producten beschilderden, klavecimbelbouwers, glasschilders, spiegelmakers en borduurwerkers moesten vanaf een bepaald moment lid worden. In de loop van de 16de eeuw groeide het aantal beroepen gestaag. Muzikanten behoorden niet tot de gilde, al vond ik in de Liggeren één stadstrompetter terug, Jan Gelots, die reeds in 1453⁄54 als meester werd ingeschreven. En precies in het midden van de 16de eeuw wordt de Italiaanse componist en luitspeler Giulio Abondante dal Pestrino als Meester Julius Abondantie, lid van de Sint-Lucasgilde. Tenzij het hier tweemaal om een homoniem zou gaan, is het mij niet duidelijk waarom zij zich inschreven.
Om lid te worden moest men in principe poorter (geregistreerd inwoner van Antwerpen) zijn, behalve als het een “befaamde” buitenlandse meester betrof. In de archieven wordt reeds in 1442 letterlijk gesproken van: ‘vernaemde’ (dat is vermaarde) personen. Die mochten wel bepaalde periodes in Antwerpen komen werken. En ook op die periodes werden uitzonderingen gemaakt. In de Liggeren staan dus namen van kunstenaars die nooit echt in Antwerpen gewoond hebben, zoals Justus van Gent die in 1460⁄61 als Joos van Wassenhove als meester wordt ingeschreven.
Rond 1480 werd vanuit de Sint-Lucasgilde de rederijkerskamer De Violieren opgericht. In de Liggeren, tussen de lijsten van gildeleden, staat soms informatie over de rederijkerskamer en hun opvoeringen. Zo staat in 1480: ‘Dit jaer wonnen onse guldebruers dland juweel te Lovene, ij silveren scalen voir den hoochsten prys, daer Heer Jan de Buysenere, Ridder, als prince was. Doen wort onser camer geordineert de Violier bloeme metten woorde : Wt jonsten versaemt’. Bij sommige gildeleden staat ook ‘quam in de Bloeme’, wat betekent dat ze zich aansloten bij de rederijkerskamer. In 1660 is De Violieren samengegaan met Den Olijftak.”
Visini: “De Antwerpse Academie werd opgericht in 1663. Het initiatief kwam van David Teniers de Jonge. Bedoeling was dat de lessen een aanvulling vormden op het onderricht binnen de ateliers van meesters en ambachten. Er werden opleidingen schilderkunst en beeldhouwkunst georganiseerd, maar ook een opleiding architectuur. De Academie en de gilde huurden ruimtes in de Handelsbeurs, waar vanaf dan lessen en vergaderingen plaatsvonden. Door geldgebrek van het Sint-Lucasgilde heerste er echter vaak ongenoegen bij leraars en leerlingen. Lonen werden niet uitbetaald en lokalen werden niet verwarmd. In 1749 nam het stadsbestuur de leiding van de Academie uit handen. De Academie werd in de Franse tijd omgevormd tot de huidige Academie voor Schone Kunsten.
In 1773 werd de Sint-Lucasgilde ontbonden op vraag van de kunstenaars zelf. Die wilden liever onafhankelijk van de strikt gereguleerde ambachten kunnen werken. Een aantal beroepsgroepen probeerden nog te overleven en de gilde terug op te richten, maar in 1795 werd ze definitief afgeschaft. Het archief en de kunstcollectie van de Sint-Lucasgilde werden bij de ontbinding overgedragen aan de Academie. De kunstwerken kwamen in het begin van de 18de eeuw in het Museum van de Academie terecht, wat later een van de kerncollecties van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten werd.”
Ambachten werden doorgegeven van meester op leerling
Van der Stock: “De zelfstandige meesters hadden vaak leerlingen (eigenlijk altijd leerjongens, nooit meisjes) onder hun hoede die vanaf het gildejaar 1469⁄70 ook in de Liggeren werden opgeschreven. We stellen vast dat een meester soms veel leerlingen had. Wellicht was een reden daarvoor dat ze centen kregen om leerlingen op te leiden. Het was ook bepaald hoeveel leerlingen een meester mocht hebben, al werd ook – zoals altijd in Antwerpen — van die regel afgeweken.
De leerlingen mochten eigenlijk niet zo veel doen. Hun opleiding tot kunstenaar was maar één dag per week, daar bestaat een bijzonder expliciet document over. De andere dagen waren – zeker de eerste jaren — eerder ‘kijkstages’ en moesten ze allerlei klusjes doen, zoals het atelier uitkeren of verf mengen. De meesters waren ook gebonden aan gedragsregels. Zo stapte een moeder naar de rechtbank omdat een meester haar zoon had geslagen, hoewel ze op voorhand hadden afgesproken dat dat niet mocht, schrijft ze.
De opleiding van de leerlingen duurde 4 tot 6 jaar, maar sommigen werden pas na 10 of 15 jaar ingeschreven als meester. Ik ben er vrij zeker van dat zij in de periode ertussen werkten als knaap bij hun meester. Dat is wat we een verticaal atelier noemen: een meester met daaronder knapen, (knechten) en leerlingen. De knapen en knechten werden niet opgetekend in de Liggeren, waardoor we er weinig over weten. Maar bijvoorbeeld de zonen van Quinten Massys, Jan en Cornelis, werden alle twee samen meester kort na het overlijden van hun vader. Het is dus bijna zeker dat zij bij hun vader werkten.
Daarnaast had je horizontale ateliers. Zo’n atelier bestaat uit een meester die samenwerkt met andere meesters. Het bekendste voorbeeld daarvan in de Antwerpse 17de eeuw is Peter Paul Rubens die samenwerkte met Jan Brueghel de Oude. Maar het gebeurde ook in de vroege 16de eeuw. Zo weten we dat Quinten Massys soms samenwerkte met zijn collega en vriend Joachim Patinir.”
Het archief van de Sint-Lucasgilde
Visini: “Het FelixArchief heeft het archief van de Sint-Lucasgilde in langdurige bruikleen. Het is momenteel verpakt in 73 dozen. Het gaat om 619 inventarisnummers, wat goed is voor ongeveer 25 lopende meter. Het archief bevat onder andere stukken in verband met voorrechten, beslissingen, ledenlijsten, verzoekschriften, lokale feesten, de rederijkerskamers en het oudste archief van de Antwerpse Academie. Op de website van het FelixArchief vind je een overzicht van alle stukken die in het archief zitten.
De belangrijkste documenten uit het archief zijn de Liggeren. Die bevatten een schat aan informatie over de kunstenaars: hun land van herkomst, hun geboorte- en sterfdatum, de namen van hun leermeesters en leerlingen, hun specialiteit …
Op vlak van muziek en podiumkunsten bevat het archief heel wat documenten over de rederijkerskamers De Violieren en Den Olijftak. Zo bevat het onder andere briefwisseling over de organisatie van het Landjuweel in 1561 door De Violieren. Daarnaast zitten in het archief verschillende toneel- en muziekstukken, zoals:
- Een Cluijtevan playerwater, een tafelspel in Vlaamse verzen;
- Ninette in stad, ofte Redoute, komiekzangspel met muziek (1759);
- Titon en Aurora, heldigen herderszang met muziek;
- Signöor in China, of de Chinese Pomona. Blijspel met zang in drie delen (1761);
- en Dansmuziek voor viool (1740).”
Restauratie, reiniging en digitalisering
Visini: “Verschillende stukken uit het archief van de Sint-Lucasgilde zijn minimaal aangetast door schimmel. Daarnaast zijn sommige archieven te fragiel om naar de leeszaal te laten gaan. Hierdoor zijn deze voorlopig niet raadpleegbaar. Met advies van de Topstukkenraad wordt bekeken hoe ze best behandeld worden. Normaal gezien worden archieven die door schimmel aangetast zijn op grote paletten gezet, gegammastraald (wat de actieve schimmels doodt) en gereinigd. Maar omdat het Sint-Lucasarchief een topstuk is kan dit niet zomaar. De archiefstukken moeten nu manueel worden gereinigd en ontsmet. Soms moet bijkomend ook een extra behandeling uitgevoerd worden. We hopen dat het archief snel weer toegankelijk is voor iedereen in de leeszaal.
In het kader van het GIVE-Topstukkenproject van meemoo konden we een aantal topstukken laten digitaliseren. We hebben daarbij onze Scheldekaart van Rupelmonde tot de Noordzee laten fotograferen en drie stukken uit het archief van de Sint-Lucasgilde:
- Eed- en verordeningboek van de Rederijkkamer of gild van de ‘Goudbloem’ van 1524 tot 1632, met den eed van ‘den Olijftak’, 1693;
- Memorieboek of register van allen de heren hooftmans, princen, dekens van St. Lucasgilde behelsende de Camer van den Heylighen Gheest gheseyt den Olijftak en de Violiere beginnende van den jaere 1440;
- Tweede ‘liggere’ of inschrijfboek van de St. Lucasgilde (1629 – 1729).”
Bronnen en literatuur
- Topstukkendatabank Vlaanderen. (2013). Het Archief van de Oud Sint-Lucasgilde en van de Oud Koninklijke Academie van Antwerpen.