Haha humor in stand-upcomedy | Erfgoeddag 2026
“Wat we allemaal met elkaar gemeen hebben, is dat we willen dat het publiek lacht”, zegt Alex Agnew, een icoon in de Vlaamse comedy. In het kader van het Erfgoeddagthema ‘Haha Humor’ gingen we met hem in gesprek. We duiken samen in de geschiedenis van stand-upcomedy: van Engelse working men’s clubs tot de comedyboom in België.
Stand-upcomedy
“Een comedian is een persoon die op het podium staat en probeert om het publiek te laten lachen. Ik denk niet dat het meer is dan dat. Het is iemand die iets vertelt. Meestal over zichzelf, of over hoe die persoon naar de wereld kijkt. De ene comedian is maatschappijkritisch, de andere niet. Sommigen zijn heel absurd, andere muzikaler. Er is geen blauwdruk voor een stand-upcomedian. Maar wat we allemaal met elkaar gemeen hebben, is dat we willen dat het publiek lacht.”
Hoe is stand-upcomedy ontstaan?
“Stand-upcomedy is ontstaan in Engeland en Amerika in clubs, zoals working men’s clubs en stripbars. MC’s (masters of ceremony) kondigden de acts aan en hadden al snel door dat dat plezanter is als ze mensen kunnen laten lachen. Stand-upcomedy is dus vanuit een onderbuik ontstaan. Vanaf de jaren 60 kwamen er comedyclubs en waren er een aantal mensen die zowat de revolutie hebben ontketend bij comedy.
Een belangrijke comedian uit de jaren 60 – die wordt gezien als de vader van de moderne stand-upcomedy – is Lenny Bruce. Dat was een Joods-Amerikaanse comedian die regelmatig gearresteerd werd voor wat hij zei. Hij schreef ook het boek How to talk dirty and influence people. Hij was de eerste comedian die speelde in zalen als Carnegie Hall. In die tijd was het niet vanzelfsprekend dat een klassieke concertzaal gevuld werd voor stand-upcomedy. Sommige van zijn stukken zijn vandaag zelfs nog relevant. Zo heeft Bruce een stuk waarin hij iedereen in de zaal bij een scheldnaam voor hun ras noemt. Zijn punt was dat het maar woorden zijn en dat die maar zoveel met jou doen als je zelf toelaat. Dat is een stuk uit de jaren 60 en toch nog steeds relevant.
De grote comedyboom in Amerika was eind jaren 70, begin jaren 80. Daaruit zijn veel comedians gekomen die een beetje de blauwdruk zijn van moderne comedy. Twee belangrijke Amerikaanse comedians uit die tijd zijn Richard Pryor en George Carlin. Pryor was een zwarte comedian die in het begin een beetje gezellige comedy – meer familiecomedy – deed. Maar op een bepaald moment had hij het ermee gehad en heeft hij zichzelf heruitgevonden als de comedian die ging zeggen wat het was om zwart te zijn in Amerika. En wit Amerika was daar alleen maar klaar voor omdat Pryor zó funny was. George Carlin begon ooit met sketches zoals de Hippy Dippy Weather Man. Maar in de jaren 70 is Carlin meer in de contracultuur gegaan. Hij heeft legendarische hits, zoals de seven words you can’t say on television, met dan een hele uitleg waarom dat absurd is. Carlin speelde ook veel met taal. Zo had hij een stuk over tijd waarin hij onder andere zei: ‘Is a while longer than a jiffy?’. Hoe ouder hij werd, hoe maatschappijkritischer Carlin ook werd.
Waar Amerikaanse comedians in die tijd vaak maatschappijkritisch waren, waren de Britten een beetje meer stiff upper lip. Zo wat funny, maar eerder flegmatisch of hoogopgeleid. De Monty Pythons waren bijvoorbeeld universiteitsboys. Sommige van hun grappen zijn hoogopgeleid, zoals hun liedje over Oliver Cromwell, andere zijn dan weer heel absurd.”
Wanneer werd comedy populair in Vlaanderen?
“In België had je vanaf de jaren 70 Gaston en Leo, en Urbanus. Gaston en Leo brachten sketchshows op tv, met tussendoor comedy in het Antwerps dialect. Van Urbanus herinner ik me korte filmpjes – de Urbanusstrip – ’s avonds op tv, met heel visuele humor en sketches als ‘Wij zijn de mannen die de gas doen branden’. En dan in de jaren 90 had Geert Hoste grote successen met zijn oudejaarsconferences.
De comedyboom in België was in de jaren 2000, met comedians zoals Gunter Lamoot en Pieter De Praitere die hun uitvalsbasis in Gent hadden. En met Wim Helsen, Nigel Williams, Thomas Smith en ik in Antwerpen. We waren niet met belachelijk veel mensen, maar je voelde wel dat er iets in de lucht zat. België was klaar voor stand-upcomedy. En ik was wel ambitieus, maar niemand van ons had toen gedacht dat we daar ooit ons brood mee zouden verdienen, dat we daarmee op tv zouden komen, of dat we dat zo lang zouden doen.”
Hoe kwam jij met stand-upcomedy in aanraking?
“Dat was al op heel jonge leeftijd. Ik heb een Britse vader en groeide daardoor vooral op met Britse en Amerikaanse comedians. Eén van de eerste comedians die ik me herinner van op tv was Dave Allen. Dat was een Ierse comedian die heel populair was in de jaren 70 en 80. Zijn Dave Allen Show was een soort sketchshow waarin hij tussendoor stand-up deed. Dan zat hij op een stoel met een whisky en sigaret in de hand – in die tijd mocht dat nog op tv. Allen had heel goede observatiehumor, humor waarmee ik als kind moest lachen omdat ik het herkende. Hij had ook veel kritiek op religie. Zijn shows eindigde hij altijd met ‘May yóúr God go with you’, wat in die tijd redelijk controversieel was.
Maar de big bang was voor mij Delirious van Eddie Murphy in de jaren 80. Ik heb dat op video gezien. Daar stond toen nog op ‘niet geschikt voor gevoelige kijkers’. Maar ik heb mij daarmee kapotgelachen. Eddie Murphy was de eerste comedian die geen loserfiguur of gedistingeerde man in een pak was. Hij was een rockster die in een leren pak op het podium kwam. Hij speelde voor arena’s en alle vrouwen wilden hem. Hij deed ook veel imitaties. Ik keek daarnaar als elfjarige en dacht: dat wil ik ook zijn.
Als jong manneke zat het ook al in mij om mensen te doen lachen. Dat je op een podium kon gaan staan en zeggen: ‘ik ga jullie allemaal laten lachen’, dat vond ik fascinerend.”
Je brak uit als comedian toen het genre hier in Vlaanderen populair werd.
“Ik heb eigenlijk gelukt gehad met mijn timing in België. Een aantal comedians, zoals Raf Coppens en Nigel Williams, waren al langer bezig. Maar ik ben begonnen toen comedy echt vertrok en ik voelde dat ik in de right time, right place was. Ik was ook iemand die meteen een stijl had die opviel. En ik zag het vanaf het begin groter. Ik benaderde comedy als een soort rockconcert, waarbij je opkomt met muziek en een intro krijgt. Ik ben een beetje de karikatuur van een rockster, en dat is ook de bedoeling. De meeste rocksterren zijn helemaal niet zo graaf wanneer ze thuis zitten. Bono zit waarschijnlijk ook thuis in zijn pyjama en zijn vrouw zegt ook tegen hem: ‘Wil je die sokken in de wasmand gooien?’. Dat is gewoon hoe het leven is. Maar als comedian kan je dat veel meer laten zien. Ik ben ook de loser thuis, maar ik overcompenseer dat, waardoor het nog onnozeler wordt.”
Wat is jouw drijfveer om comedy te blijven doen?
“Ik doe het heel graag. Ik merk ook dat het de manier is waarop ik mij uitdruk. Bij sommige mensen is dat bijvoorbeeld muziek. Ik ben ook muzikant en dat doe ik ook graag. Maar als ik een ei te leggen heb, dan is mijn uitingsmechanisme comedy. Ik moet ermee kunnen lachen om het voor mezelf te kunnen plaatsen. Ongeacht hoe serieus het onderwerp is. En eigenlijk: hoe serieuzer het onderwerp, hoe leuker. Mensen die zichzelf te au sérieux nemen, mogen van mij altijd een veeg uit de pan krijgen.
En wat ik ook heel tof vind aan de Belgische comedyscene, is dat wij elkaar echt alles gunnen. Toen ik bijvoorbeeld las dat Taboe van Philippe Geubels zo’n succes was, dan dacht ik: Oh, goed! Want dat is een goeie gast en ik weet hoe hard dat hij werkt. Ook de nieuwe generatie met comedians zoals Jens de Doncker, Amelie Albrecht en Jade Mintjens. Ik vind het heel cool om te zien dat die zo’n monster tours hebben en keigrote zalen uitverkopen. Voor mij is dat hoe het moet zijn. Comedy moet evolueren. Het zou jammer zijn als je na 25 jaar nog altijd dezelfde vijf namen in elk cc ziet hangen.”
Je zegt dat comedy moet evolueren. Je blijft jezelf ook ontwikkelen?
“Absoluut. De goeie oude, ongenuanceerde Alex bestaat niet meer. Die was dertig, had niks levenservaring, ging kort door de bocht en sloeg elk heilig huisje kapot. Dat zal er nog altijd inzitten, maar je wordt wel genuanceerder. Je begint ook wel te merken dat de wereld niet alleen maar om jou draait; dat je niet altijd in het middelpunt van de belangstelling moet staan; of dat niet alles wat je zegt waar is.
Je moet jezelf in vraag durven stellen. Wanneer je lang genoeg bezig bent, moet je een periode van zelfreflectie hebben – waar ik nu waarschijnlijk inzit. Ik merk ook dat wat ik vertel in mijn nieuwe show – No More Heroes die volgend jaar in de AFAS Dome (het voormalige Sportpaleis) staat – veel persoonlijker is. Dat had ik zelf niet echt zien aankomen. Maar ik voel wel dat dat voor mij nog onontgonnen territorium is.
Comedians zoals Carlin zijn doorheen de jaren ook relevant gebleven. Ik heb hem nog live gezien in Las Vegas in 2005. Die stond nog altijd op het podium en had nog iets te zeggen. Hij was geen verbitterde, oude man geworden. Carlin had nog altijd voeling met mensen en ik hoop dat ik dat in mijn carrière ook niet zal kwijt geraken.”
Je won het Leids Cabaret Festival in 2003 en hebt intussen al heel wat shows achter de rug. Hou je daar iets van bij?
“Ik heb heel veel boekjes waarin ik mijn stuff schrijf, zowel setlists als comedymateriaal. En mijn shows zijn allemaal opgenomen op dvd. Mijn moeder heeft ook een heel archief van artikels die over mij verschenen zijn. Verder heb ik een paar vrienden die into fotografie zijn. Een maat van mij heeft bijvoorbeeld fotoboeken gemaakt van de laatste keer dat ik in het Sportpaleis (nu AFAS Dome) stond. Ik ben daar niet door geobsedeerd, maar het is wel fijn om daar nog iets van te hebben.”
De nieuwe show Alex Agnew – No More Heroes speelt vanaf 8 oktober 2026 in de AFAS Dome Antwerpen – info en tickets via alexagnew.be.
Haha Humor in muziek en podiumkunsten | Erfgoeddag 2026
Ook interessant
Son Jarocho en fandango in Brussel: Muzikaal erfgoed doorgeven
Dans in het MAS
Wanneer het wiel draait, laat de kinderdraailier zich horen