Verslag werksessie Dans en het museum
Op 24 februari 2024 organiseerde CEMPER in samenwerking met Danspunt een werksessie ‘Dans en het museum’. We nodigden dansers en museummedewerkers uit om met elkaar in gesprek te gaan en samen na te denken over hoe een mogelijke samenwerking eruit kan zien.
Aanleiding
Immaterieel erfgoed zijn alle cultuuruitingen die we belangrijk vinden om door te geven aan toekomstige generaties, zoals ook dans. Immaterieel erfgoed is dynamisch en aangepast aan de huidige tijd. Borgen is bewust actie ondernemen om immaterieel erfgoed door te geven, bijvoorbeeld: wil je de jeugd warm maken voor je erfgoed, dan vraagt dit ook bewust nadenken over nodige aanpassingen. Deze acties moeten van de erfgoedgemeenschap zelf komen, om dans door te geven zijn uiteraard dansers nodig. De vraag voor vandaag is: “Kunnen musea ondersteunen bij het borgen van dans? En zo ja, hoe dan?”
Hoe komen we bij die vraag? Sinds 2020 is CEMPER partner in het Creative Europeproject Dance as ICH: negen partners uit zes Europese landen doen samen onderzoek naar de manier waarop samenwerking tussen dans als immaterieel erfgoed en musea eruit kan zien. Doorheen het project staan we stil bij participatieve danspraktijken, hun gemeenschappen en de manier waarop de cultureelerfgoedsector kan bijdragen tot het borgen van deze praktijken. Het project is gericht op het aanleveren van nieuwe of vernieuwende modellen voor de voorstelling van participatieve dans binnen musea, zodat musea kunnen fungeren als nieuwe dansruimten.
In de sessie gingen we in gesprek over hoe dit er concreet uit kan zien en wat hiervoor nodig is. Dat deden we aan de hand van drie prikkelende stellingen, drie vragen en praktijkvoorbeelden. Hieronder volgt een verslag van het debat.
Stelling: Levende danspraktijken horen niet thuis in het museum
De deelnemers aan de werksessie gaan niet akkoord met de stelling dat levende danspraktijken niet thuishoren in het museum. Iedereen vindt dat levende danspraktijken thuishoren in musea. Na het versturen van de uitnodiging voor deze sessie hebben we gemerkt dat er bij museummedewerkers veel interesse en openheid is om hierover in gesprek te gaan. Velen konden echter door andere activiteiten of omstandigheden niet aanwezig zijn. Zowel de dansers als de aanwezige museummedewerker geven wel aan dat een samenwerking zin moet hebben. Er moet een link zijn met het museum. Musea willen weten waarom gezelschappen voor dat museum kiezen. De beweegredenen zijn belangrijk en dit moet meer zijn dan enkel “jullie hebben de ruimte”.
Voor sommige deelnemers gaat daar liefst zelfs een traject en onderzoek aan vooraf. Dat betekent: niet enkel een choreografie overzetten naar het museum, maar nadenken over: Hoe zet je dit om naar de publieke ruimte? Zijn er linken te leggen met het gebouw, de collectie …? Je hebt in een museum een andere interactie met voorbijgangers dan in een theaterzaal, er zijn meer prikkels die je beïnvloeden. Je moet oefenen om in een museum te kunnen dansen. Waar zullen bezoekers zich bevinden? Hoe ga je ermee in interactie?
Vraag: Is participatie van bezoekers een prioriteit? Hoe moet dat eruitzien?
Participatie is voor de aanwezigen geen prioriteit. De bezoekers moeten niet meedansen, maar het mag wel natuurlijk. Het is vooral van belang dat er een geïnteresseerd publiek is. Dit zou je ook al participatie kunnen noemen. Voor het departement Cultuur, Jeugd en Media betekent participatie wel echt ‘meedoen’ en als museum moet je verantwoorden dat je participatie bevordert met je museumwerking.
“Als je effectief wil dat mensen mee gaan dansen, kan het een goed idee zijn om te starten met de kinderen”, vindt één van de dansers. Niet iedereen is het hiermee eens. Veel musea zijn vooral interactief voor kinderen, maar wat als je geen kinderen hebt? Volwassenen kunnen ook volwassenen doen bewegen. Het hangt ervan af hoe je uitnodigt en van het soort project: op welke doelgroep wil je je vooral richten?
Kan dans helpen om een breder publiek te bereiken? Werkt het drempelverlagend voor zowel het museum als voor dans? “Het is een win-winsituatie voor beiden”, geeft één van de dansers aan. Het opent vensters in beide richtingen. Museumbezoekers die anders niet naar een voorstelling zouden gaan, worden geconfronteerd met dans. En dansliefhebbers die anders niet naar een tentoonstelling zouden gaan, komen in een museum. Het is raadzaam om erover na te denken hoe je dit publiek kan vermengen met elkaar. Het zet iets in beweging, maar er is ook tijd nodig om dit echt te doen werken.
Praktijkvoorbeeld: Rockheim (een Noors museum over pop- en rockmuziek) geeft dansgroepen een ruimte om wekelijks te komen repeteren. De enige voorwaarden waren dat ze uitleg zouden geven aan bezoekers met vragen en dat bezoekers desgewenst zouden kunnen meedoen. Bezoekers participeren op die manier ook.
De meeste deelnemers vinden het onvoldoende om “gewoon het museum als lokaal te gebruiken”. Dit wordt gezien als “te pover”, omdat dit geen echte samenwerking zou zijn. “Maar bezoekers worden op die manier wel geconfronteerd met dans en ze zouden dit anders nooit zien”, wordt ook opgeworpen door een danser. Er is dus wel een meerwaarde aan deze manier van samenwerken. Dit kan ook het structurele tekort aan ruimte voor sommige dansverenigingen oplossen.
Het blijft toch vooral van belang dat er een intrinsiek verband is tussen het museum en dans. Eén van de dansers geeft een voorbeeld: In het M HKA hebben ze ooit een optreden gedaan in een volledig witte ruimte. Dat had geen relatie met het museum en daardoor zagen de dansers er weinig meerwaarde in. De dansgroep heeft echter ook eens met renaissancekostuums in Plantin Moretus gedanst. Ze waren een tableau vivant in het museum, wat voor hen meer voldoening gaf. Dansers en musea maken best op voorhand goede afspraken en stemmen de doelstellingen goed af, zodat beide partners tevreden kunnen zijn met het resultaat.
Vraag: Wat zijn nog voordelen van samenwerking tussen dans en musea?
De meeste deelnemers zien het bereiken van een nieuw en breder publiek als groot voordeel van een samenwerking tussen musea en dans. Ook vinden deelnemers het vernieuwende en grensverleggende aspect van een samenwerking tussen dans en musea positief. Zowel dansers als het museum kunnen hiermee hun interessevelden en actieterrein verbreden. Musea brengen nieuwe elementen binnen in hun werking. Dansers komen in aanraking met een totaal nieuwe omgeving. Ze treden buiten de gebaande paden en hier komen nieuwe creatieve verbindingen uit voort. Zo kunnen musea en dansers elkaar ook versterken.
Musea zijn zeer goed in het overbrengen van een boodschap. Museummedewerkers kunnen de context, herkomst, waarde en betekenis van dans helder weergeven voor bezoekers. Dit kan een grote meerwaarde betekenen voor dansers en voor het borgen van danspraktijken. Dans is dynamisch en in staat om een eerder statische omgeving als het museum te verlevendigen. Objecten en de witte ruimtes krijgen hierdoor andere betekenis. “Dit prikkelt ook het associatief denken van de bezoekers” volgens één van de deelnemers.
Vraag: En wat zijn de uitdagingen?
De aanwezigen zien vooral praktische en organisatorische uitdagingen. Is er voldoende ruimte beschikbaar? Is die ruimte geschikt voor dans? Zijn er medewerkers die tijd vrij kunnen maken om dit te organiseren? Generatie K komt dit soort uitdagingen nu tegen in de samenwerking met een museum in het kader van Dag van de Dans. Zo willen ze graag op voorhand eens oefenen in het museum, maar hier blijkt weinig ruimte en tijd voor te zijn. Het is belangrijk dat beide partijen zich openstellen. Ieder heeft zijn eigen doelstellingen en prioriteiten. Daarnaast is er een verschil in mentaliteit: een museum heeft een meer rigide kader, een artiest is flexibel. Dit botst soms met elkaar. In dialoog treden lijkt de enige manier om dit op te lossen.
Een paar keer komt ook terug dat bezoekers zich aan dans in het museum zouden kunnen storen. Dansers beamen dat er soms al eens op een andere, negatieve manier wordt gekeken naar dans in een publieke ruimte door bezoekers of toeschouwers. Generatie K organiseerde een dansjam in De Grote Post in Oostende. Dit was een heel toegankelijk evenement. Er waren twee heel kritische bezoekers die vanuit een hoekje zaten te kijken. Eén van de medewerkers van Generatie K is toen met die bezoekers die dialoog aangegaan.
Deze situatie roept vragen op:
- Hoe creëer je een ‘safe space’ voor de danser(s)?
- (Hoe) Kun je met kritische bezoekers in dialoog gaan?
- Moet er meer context gegeven worden aan dergelijke initiatieven? Op welke manier?
- Welke rol moet een museum hierin opnemen?
Het is heel belangrijk dat de ‘safe space’ bewaakt wordt, vinden de aanwezigen. Daar moet goed over nagedacht worden voordat je dans in een museum brengt en dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De rol van een museum is om context mee te geven. Het zou ook goed zijn om een vertrouwenspersoon te hebben en feedbackmomenten in te lassen. Op die manier kunnen dansers ergens terecht met hun verhaal. Het is een publieke ruimte, dus niemand mag het zich toe-eigenen. Een groot voordeel aan een samenwerking met een museum is dat de context (ongeschreven regels, aanwezige personeel) van het museum ook net veiligheid kan bieden.
Stelling: Objecten die deel zijn van een levende danspraktijk kunnen tentoongesteld worden in een museum
De kwestie bij deze stelling is vooral dat objecten (bijvoorbeeld kostuums, attributen, muziekinstrumenten, vaandels) die deel zijn van een levende praktijk ook nog gebruikt worden bij het beoefenen van een praktijk. Kunnen objecten (tijdelijk) uit een tentoonstelling gehaald worden om te gebruiken tijdens de praktijk?
Praktijkvoorbeeld: Een conservator van het Sloveens Etnografisch museum zei: “Als ik een masker niet meekrijg met de toestemming om het voor altijd in het museum te houden dan stopt het voor mij. Een lege plek in een tentoonstelling kan niet”.
De deelnemers vinden wel dat het mogelijk moet zijn om objecten tentoon te stellen die — indien nodig voor een danspraktijk – ook weer terug uit het museum gehaald kunnen worden. Het kan bijvoorbeeld gaan om een tijdelijke tentoonstelling. Musea hebben ervaring met het in bruikleen nemen van objecten en staan hier zeker voor open. “Het is net interessant voor een museum om een object te tonen dat ook nog betekenis heeft buiten het museum, in het dagelijks leven”, vindt de museummedewerker.
Objecten die een danspraktijk kunnen vertegenwoordigen zijn bijvoorbeeld kostuums of danstekeningen. De deelnemers vinden wel dat deze objecten weinig zeggen zonder de context erbij. De context kan gegeven worden door er bijvoorbeeld een foto van de dansgroep bij te plaatsen of een geschreven tekst, video en/of audio. Hoe uitgebreid de context wordt weergegeven, beslist het museum zelf.
Vraag: Wat moet een algemeen museumpubliek mee naar huis nemen na een tentoonstelling over dans te hebben bezocht?
Wat bezoekers van een danstentoonstelling mee naar huis nemen is, volgens de aanwezigen, heel erg afhankelijk van het individu. Sommige bezoekers willen de hele geschiedenis weten, anderen willen enkel beleven en hun eigen idee vormen. Voor musea is context meegeven belangrijk en museummedewerkers zijn bedreven in het aanspreken van diverse doelgroepen.
Naast het meegeven van de historiek en de visie achter dans, vinden dansers het ook belangrijk dat bezoekers geprikkeld worden. Capriool had een aantal optredens in het stadhuis van Gent. Achteraf gaf een jong koppel een zelfgeschreven gedicht over wat het voor hen had betekend. Het was voor de dansgroep fijn om te merken dat wat ze doen impact heeft. Een andere danser geeft aan dat het toch vooral belangrijk is dat mensen plezier kunnen ervaren door het kijken en ervaren van dans: “Dans kan bezoekers even uit de ratrace van het bestaan halen en wijzen op een manier om je te ontspannen”.
Eén van de deelnemers geeft aan dat er een verschil is tussen kijken naar professionele dans en geprikkeld worden als publiek én kijken naar participatieve dans die oproept om mee te dansen. Het is als je naar professionele dans gaat kijken niet de bedoeling dat je zelf goesting krijgt om te dansen. Het kan wel aanstekelijk zijn. Soms vinden mensen hun passie doordat ze ergens geconfronteerd worden met een dans die ze nog niet kenden.
Je kunt niet op voorhand weten hoe je mensen zult beïnvloeden. Wel is het van belang om na te denken over wie je wil beïnvloeden. Generatie K danst met mensen met een beperking, mensen die normaal gezien niet zo zichtbaar zijn. Dit heeft ook invloed op de toegankelijkheid van een museum en het thema van representatie.
Stelling: Dansers zouden op een of andere manier vergoed moeten worden voor hun inzet
Een eerlijke vergoeding voor dansers is één van de uitdagingen bij een samenwerking tussen dansers en musea. De deelnemers vinden dit zeker een gesprek waard. Het loopt nog niet altijd zoals het zou moeten. Daarnaast is het een belangrijke vorm van erkenning en waardering.
De aanwezige dansverenigingen geven aan dat ze vaak een vergoeding voor optredens krijgen. Dit gaat dan in de pot van de vzw of vereniging. Eén van de aanwezige amateurdansers geeft soms workshops waar ze een onkostenvergoeding voor krijgt, maar niet voor betaald wordt. Opdrachtgevers vragen haar soms wel of het betalend is. De andere aanwezigen geven aan dat ze zich beter zou laten betalen voor de workshops: “Anders ontstaat het beeld dat het allemaal maar gratis moet kunnen”.
Voor professionals ligt het nog anders. Zij moeten met dans hun boterham verdienen. De ervaring leert dat de performance op zich wel betaald wordt door het museum, maar het proces dat eraan voorafgaat niet. Dat komt dan uit de eigen pot van de artiest of wordt betaald met subsidies.
Als het gaat om amateurdansers kan een optreden ook op een andere manier vergoed worden, bijvoorbeeld door iets te drinken of te eten aan te bieden als museum. Als vergoeding aan amateurdansers kan je ook een ticket voor het museum geven. Hierdoor trek je als museum ook een nieuw publiek binnen.
Praktijkvoorbeeld: Op Dansstorm vertelde een dansvereniging dat zij hadden gedanst voor de deuren van een museum, op vraag van het museum. Toen ze achteraf binnen wilden, werden ze niet toegelaten.
Bij een co-creatietraject, bijvoorbeeld in de aanloop naar een tentoonstelling rond een danspraktijk, is het een ander verhaal. Je haalt als museum expertise binnen en dat moet correct vergoed worden. Alleen een ticket en/of drankje volstaat dan niet.
Praktijkvoorbeeld: De garnaalvissers te paard treden als gids op in NAVIGO museum en krijgen hier een vrijwilligersvergoeding voor.
De beoefenaars van een praktijk daadwerkelijk betrekken bij een tentoonstelling is een manier om ‘iets terug te geven aan de erfgoedgemeenschap’.
Vraag: Hoe ziet de relatie tussen de dansers en een museum eruit bij het realiseren van een tentoonstelling? Wie is de expert over wat? Wie kan de finale beslissingen nemen (over inhoud, ontwerp, etc.)?
De aanwezige dansers en museummedewerker zijn het erover eens dat het realiseren van een danstentoonstellingin co-creatie moet gebeuren. Dat betekent dat iedereen werkt vanuit zijn eigen expertise om zo elkaar aan te vullen en tot een kwalitatieve tentoonstelling te komen. Het is belangrijk om naar elkaar te luisteren en ideeën uit te wisselen. De dansgroep heeft kennis over de eigen praktijk en geeft aan wat belangrijk is, het museum geeft dit vorm. Soms is het nodig om te zoeken naar een compromis. Het samenbrengen van de twee percepties maakt het net interessant. Het is belangrijk om de bezoeker in het achterhoofd te houden, maar niet iedereen moet het graag zien.
Praktijkvoorbeeld: Een museum in Nederland heeft gewerkt met jongeren uit een bepaalde wijk. De jongeren mochten teksten aanleveren om praktijken uit hun wijk te representeren. Volgens het museum waren de teksten niet kwalitatief genoeg. Ze hebben de teksten herschreven en stukken weggelaten. Dit tot groot ongenoegen van de jongeren.
Het gaat in bovenstaand voorbeeld volgens de deelnemers zeker niet om co-creatie en het museum eigent zich de teksten van de jongeren toe. “Het zou beter zijn om twee teksten naast elkaar te hangen”, vindt de aanwezige museummedewerker.
Conclusie
Levende danspraktijken horen absoluut thuis in een museum. Daar is iedereen het over eens. Voor de deelnemers aan de sessie ‘Dans en het museum’ is het wel belangrijk dat er een duidelijke aanleiding is voor de samenwerking of een link tussen de dans en het museum. Liefst volgt daar een co-creatietraject uit om te komen tot een performance of danstentoonstelling die werkt in het museum. Vragen die rijzen zijn: Hoe is de interactie met de bezoekers? Waar moet je rekening mee houden in deze ruimte? Hoe communiceert het museum hier best over? Welke context geven we mee en hoe?
Dansers kunnen beweging brengen in het museum, waardoor de collectie een andere betekenis krijgt. Het museum is goed in het communiceren naar verschillende doelgroepen en het overbrengen van een boodschap. Zo vormen ze voor elkaar een grote meerwaarde. Dansers en musea hebben echter vaak ook een andere manier van werken met een andere finaliteit. Er zijn ook een aantal praktische en organisatorische uitdagingen. Een open dialoog aangaan en blijven voeren is dus belangrijk om de samenwerking te doen slagen.
Wie nam deel aan de werksessie?
Noortje Wiesbauer (danser en docent hoger kunstonderwijs, filosoof)
Noortje heeft al in musea gedanst. Ze betrekt dans bij haar lessen in het kunstonderwijs en ziet dans als manier om te verbinden. Voor haar is dans in musea een win-win: Dans kan een nieuw publiek bereiken in musea. Het is nodig voor dans om meer jongeren en meer mannen te bereiken.
Erik De Coninck (danser, VVKB)
Erik danst al 50 jaar en is bestuurslid VVKB. Hij heeft vooral de vraag: Hoe kunnen wij het museum helpen om levendig te worden?
Jennifer Regidor (Lune vzw, danser, choreograaf, coördinator dansopleiding Lemmens)
Jennifer zetelt in de denktank van STUK rond immaterieel erfgoed. Voor een nieuwe productie zal zij Filipijnse dans vermengen met hedendaagse dans. Ze gaat ook regelmatig aan de slag met voormalig studenten: Wat kunnen zij teruggeven? Wat hebben ze van haar geleerd? Vanuit de invalshoek van het onderwijs is zij vooral bezig met: Hoe kunnen we dans doorgeven? Zowel inhoudelijk als naar tools.
Fanny Vandesande (professioneel danser, choreograaf platform K)
Fanny is op dit moment bezig met het creëren van een dans in STAM voor Dag van de Dans. Dit kadert in een onderzoek: Hoe toegankelijk is een publieke ruimte? Hoe wordt er gekeken naar danser in museum, plein, …?
Wendy van Hoorde (museummedewerker Muzee — Museum voor moderne en hedendaagse kunst)
Wendy werkt op dit moment samen met KAAP (om performances in het museum te brengen) aan het verlevendigen van het museum. Dit gaat om één dag met performances en ze stelt zich de vraag: hoe kunnen we dit vasthouden?
Lieve Croux (danser historische dans, lid van Capriool, lesgever)
Lieve probeert met haar groep nieuwe leden aan te trekken. Musea zijn ervoor geschikt om nieuwe mensen aan te spreken. Capriool wordt wel gevraagd op scholen en andere locaties om workshops of optredens te geven.
Leen Devyver (Danspunt, danser)
Naast haar werk bij Danspunt is Leen danser in de folkwereld. Ze heeft ook dansles gegeven. Samen dansen zorgt volgens haar voor verbinding.
Mariet Calsius (directeur CEMPER)
Debora Plouy (stafmedewerker immaterieel erfgoed bij CEMPER)
Mieke Witkamp (stafmedewerker immaterieel erfgoed bij CEMPER)