Home Nieuws Dance as ICH - Verslag van de eerste workshop

Dance as ICH - Verslag van de eerste workshop

Van 30 januari tot 1 februari vond in Mechelen de eerste workshop plaats van het Creative Europeproject Dance – ICH, bestaande uit presentaties, debatten en werksessies. Het doel van het project is om mogelijkheden te vinden waarop we dans als immaterieel erfgoed kunnen faciliteren en welke relaties tussen dansgemeenschappen, musea, erfgoedinstellingen en het brede publiek daarbij van belang zijn. Als Belgische vertegenwoordiger van een internationaal partnernetwerk – met organisaties uit Noorwegen, Zweden, Slovenië, Griekenland, Hongarije en Roemenië — beet CEMPER de spits af. Gedurende drie dagen ontvingen onze collega’s de partners en andere geïnteresseerden uit de sector in het Predikheren en het Cultuurcentrum, met een Boombal in De Loods als slotakkoord. Hier volgt een verslag van de workshops.

Maandag 31 januari: een gedeelde terminologie van borgen, de problematisering ervan in context en praktijkvoorbeelden

Jorijn Neyrinck van Werkplaats immaterieel erfgoed nam het eerste woord. Aan de hand van nieuwe aandachtspunten in de vroege jaren 90 zoals duurzaamheid, diversiteit en participatie, illustreerde ze de opkomst van het begrip immaterieel erfgoed.’ Dat werd voor het eerst in een beleidstekst gevat in de Unesco-Conventie van 2003. De kracht daarvan schuilt in de holistische en operationele benadering van immaterieel erfgoed. Het moet namelijk erfgoedgemeenschappen- en medewerkers, museumpersoneel en onderzoekers handvaten bieden om kennis en ervaring uit te wisselen en zo tot duurzame borgingsacties te komen. Dat vereist weliswaar constante evaluatie en mediëring. Daar voorzien de soms vage passages van de Conventie weliswaar weinig omkadering in, erkende Neyrinck . Een sterkte van die vaagheid is dat het dan weer ruimte laat voor informele interacties en uitwisselingen – een aandachtspunt dat in de komende dagen nog vaak zou terugkeren.

Daarop aansluitend sprak Marc Jacobs, professor Kritische Erfgoedstudies aan de universiteit van Antwerpen. Middels het werk van Diana Taylor ging hij dieper in op de aard van borgen, namelijk de bevatting van immaterieel erfgoed zoals het zich op dat moment manifesteert. Ook hij benadrukte het belang van constante samenwerking tussen musea, erfgoedorganisaties- en gemeenschappen – of beter gezegd, gemeenschappen, groepen en (indien relevant) individuen, afgekort als GGIs. Immaterieel erfgoed bindt zich namelijk zelden tot nooit aan een uniforme, stabiele groep, maar wordt op verschillende wijzen beleefd door losse verbanden van één, enkele of vele mensen. Hun autonomie is cruciaal in borgingsprocessen, al wees hij ook op de evenwichtsoefening tussen autonomie en interventie. De schrapping van de Duchesse van Ath wegens racistische stereotypes in de processie, is een voorbeeld van zulke lokale afwegingen in een globale borgingscontext. De ethische principes van de Conventie moeten daarom richtlijnen bieden om immaterieel erfgoed participatief te borgen, riep hij op.

Aan Egil Bakka van de Noorse Wetenschaps- en Technologie-universiteit om te besluiten met een kritische toepassing rond dans als immaterieel erfgoed. Met een fabeltje over geitendansers wiens danspraktijk langzamerhand wordt geïnstitutionaliseerd, wees hij op de scherpe randen van borgingsacties. Deze kunnen de immaterieelerfgoedtrein bijvoorbeeld doen ontsporen, waarbij GGIs uit hun eigen praktijk worden geduwd; of linealiseren, waardoor het erfgoed een natuurlijke variatie wordt ontzegd. Zeker in het geval van dans is dat een belangrijke bekommernis. Als tegengewicht wees Bakka op de meersporige realiteit van immaterieel erfgoed; om natuurlijke variaties te waarborgen, moeten erfgoed- en museummedewerkers in de eerste plaats GGIs faciliteren. Daarin bestaat er evenwel geen uniforme aanpak, gingen alle sprekers akkoord: het is en blijft een kwestie van maatwerk.

Jorijn Neyrinck over de spanning tussen de UNESCO-conventie en de erfgoedpraktijken
Marc Jabobs over de problematiek van het borgen
Egil Bakka over de meersporige realiteit van immaterieel erfgoed

Dans borgen als immaterieel erfgoed: voorbeelden uit Vlaanderen en Brussel

Na de lunch stelden vertegenwoordigers van verschillende organisaties zich voor, die zich op participatieve wijze engageren voor dans(erfgoed).

Eerst was de beurt van CEMPER’s eigen Anaïs Verhulst, die samen met collega’s Debora, Sarah en Merle optrad als co-organisator van de workshops. De aanwezigen leerden onder meer over borgingswijzen van immaterieel erfgoed in Vlaanderen en Brussel aan de hand van enkele voorbeelden, zoals de draailierbouw en handpoptechnieken. Ook ging Anaïs in op enkele van onze coöperatieve projecten, zoals het aankomende Kinderliedjesboek in samenwerking met Lannoo, dat de etnische en talige diversiteit van Vlaanderen, Brussel en Nederland wil belichamen. Op dansgebied ging ze ook in op onze ondersteunende werking voor onder meer de documentatie van danskostuums- en praktijken, zodat GGIs het voortouw kunnen nemen.

Daarna nam Leen Devyver het woord. Als lid van Danspunt ondersteunt ze Vlaamse dansorganisaties in de vrije tijd door middel van artistieke, sociale, educatieve en informatieve acties, projecten en initiatieven. Leen is in het bijzonder verantwoordelijk voor erfgoedprojecten in samenwerking met traditionele Vlaamse dansgroepen, de erfgoedsector en academici. Zo versterkt Danspunt verbondenheid op hun jaarlijkse Rendez-Vous en richten ze met de Dansbank binnenkort een documentatieplatform op van onderuit. Daarop moeten groepen alle mogelijke informatie over hun dansen kunnen uploaden, van aantal deelnemers en rollen tot attributen en specifieke passen. Om de meersporige realiteit van dansen te weerspiegelen (dixit Egil), ambieert Danspunt om de geregistreerde dansen ook op film vast te leggen, zodat ze later kunnen worden bestudeerd. Maar het belangrijkste doel van de Dansbank is toch om dansen aan te moedigen, benadrukte Leen.

Daarna sprak Gert Laekeman van het Instituut voor Vlaamse Volkskunde (IVV). Deze organisatie archiveert, promoot en publiceert zo veel mogelijk informatie over Vlaams volkskunsten zoals dansen, vendelzwaaien en de daarbij gebruikte (en occasioneel gereconstrueerde) kostuums. Op dit moment heeft het IVV ongeveer 260 historische en nieuwe dansen in kaart gebracht om te promoten en zo ook te borgen. Daarbij vallen volgens Gert duidelijke generationele verschillen op, zoals dat jongeren de kostuums alleen samen aandoen en zo een groepsidentiteit smeden.

Anaïs Verhulst stelde een aantal borgingstrajecten van CEMPER voor
Leen Devyver lichtte de erfgoedwerking van Danspunt toe
Gert Laekeman brengt met het IVV de volkskunsten in kaart

Lieven Claeys van Boombal was de volgende. Hij stelde de geest van de evenementenreeks als volgt voor: een laagdrempelige kennismaking met folkmuziek en de bijbehorende danspassen, zodat de muziek en dans breder gedragen worden. De organisatie wil uniformiteit zo veel mogelijk vermijden, zodat deelname wordt aangemoedigd en mensen hun eigen creativiteit in de dans kunnen leggen. Hoewel deze vrije benadering hen al op kritiek kwam te staan, benadrukt Lieven dat Boombal ook voor meer appreciatie voor folk heeft gezorgd onder een brede groep, van schoolkinderen en bedrijven tot parlementsleden.

De laatste spreker van de eerste dag was Marie Devlieger van de Brusselse vzw Muziekpublique. Conform hun naam wil deze organisatie dat muziek en publiek elkaar ontmoeten in de openbare ruimte. Daarvoor bestaat Muziekpublique uit drie takken: concertpromotie, muziek- en danslessen en een eigen label. De immateriële aard van dans is vervlochten in hun lessenpakket, waarvoor Marie leraars van over de hele wereld aantrekt. Hun individuele ervaringen zijn de basis van verschillende lesmethodes, alsook van jamsessies en uitwisselingen. Op die manier kan Muziekpublique bruggen bouwen tussen haar artiesten en publieken.

Boombal zorgt voor een laagdrempelige kennismaking met folk en dans, aldus Lieven Claeys 
Marie Devlieger presenteerde de werking van Muziekpublique
Vragenuurtje

Dinsdag 1 februari: Dansmusea, debat en het Flamencomuseum

Tone Fegran en Helle Singsaas van Ringve Music Museum, het nationale muziek(instrumenten)museum van Noorwegen, gaven de eerste van drie inspirerende presentaties over dans in het museum. Ringve wil muzikale ontmoetingen tussen verleden, heden en toekomst stimuleren, ook op het gebied van dans. Daarvoor doet men uitvoerig beroep op educatieve programma’s en participatie; waarom anders een danstentoonstelling maken? Daarbij werkt het museum uitsluitend met professionele dansers, zodat meedansen op de eerste plaats komt en informatie omkaderend wordt aangeboden. Aan de hand van voorbeelden van zomerlessen, sociale programma’s met dementiepatiënten en traditionele volksdansen, lieten Tone en Fegran zien hoe dans op die manier een wezenlijk onderdeel wordt van Ringve. Ringve laat dansgemeenschappen soms ook letterlijk een ruimte overnemen, zodat ze in direct contact staan met hun publiek.

Vervolgens was het aan Tone Erlien Myrvold van het Norwegian Centre for Tradtional Music and Dance. Op basis van studies van relationele esthetiek en van participatieve kunst en musea, presenteerde ze verschillende benaderingen om dans te betrekken in musea. De kern van haar boodschap was om het museum te beschouwen als een mens- en actiegerichte plaats die de interesse van bezoekers wekt en hen uitnodigt voor co-creatie. Audiovisueel materiaal, panels, feestjes, pedagogische (dans)programma’s, ruimtelijke voorzieningen… zijn verschillende manieren daartoe. Tone benadrukte ook de vrijwillige insteek ervan, en dus om dansgroepen niet te selecteren, maar hen zelf te laten beslissen op basis van uitnodigingen.

Tone Erlien Myrvold presenteerde diverse mogelijkheden voor dans in een museum
Tone Fegran en …
… Helle Singsaas lichtten het dansprogramma van het Ringve Music Museum toe

Tot slot presenteerde Rebeka Kunej van het Sloveense Institute of Ethnomusicology over de Kolodansen en Paasspelen in Metlika, die in 2018 werden uitgeroepen tot immaterieel erfgoed van nationaal belang. Doorheen hun geschiedenis zijn deze dansen verboden en – ondanks een verbod door de USSR – opgevoerd als levend museum’ tijdens de Koude Oorlog. Rebeka beargumenteerde dat die opvoeringen net hebben gezorgd dat de danspraktijk en betekenis ervan kon overleven, met name tijdens repetities. Sinds de eeuwwisseling hebben lokale erfgoedgemeenschappen, geruggesteund door de Conventie, zich geëngageerd om de dansen en spelen te borgen. En hoewel de levende museum’-benadering kritiek krijgt als te historiserend, kan deze toch verklaren hoe danspraktijken constant evolueren door externe omstandigheden. Aan de hand van voorbeelden zoals een promotiefilmpje gemaakt met lokale schoolkinderen, illustreerde Rebeka hoe GGIs zelfstandig hun danspraktijken kunnen borgen, en hoe we de Conventie van 2003 kunnen gebruiken om die variaties in kaart te brengen.

Naderhand gingen sprekers en publiek in debat. Eén gedeelde conclusie was alvast de nood om het evenwicht te bewaren tussen formele en informele interacties op danstentoonstellingen, gaande van dans-presentatie tot debat-conversatie. Zo bewijst Ringve dat je formele toonmomenten ook kan coproduceren met dansgemeenschappen. Dat nodigde uit tot de vraag of de term living heritage’ impliceert dat een danspraktijk nog echt wordt beoefend, of misschien is herboren uit historisch onderzoek en archiefmateriaal. Uit verschillende reacties bleek een consensus dat nieuwe dansen onherroepelijk worden geboren terwijl traditionele blijven bestaan. Ze kunnen dus naast elkaar bestaan en elkaar misschien wel beïnvloeden. Daarom werden nieuwe dansen ook aangewezen als op zichzelf staand immaterieel erfgoed. Tot slot beantwoordden aanwezige lokale dansgemeenschappen of zij zouden dansen in een museum. Hoewel ze zo’n uitnodiging graag zagen komen (wat Tone ook meemaakte in het Centre), benadrukten ze het belang van een duurzame samenwerking. Presentatievormen waren voor sommigen ook van belang, aangezien er grote verschillen bestaan tussen opvoeringspraktijken. Dat vereist ook de nodige uitleg, vonden ze, en zo kwam het belang van zowel formele als informele interactie weer aan bod. Het beheer van dans in het museum ligt met andere woorden bij de dansgemeenschappen, wiens representatie per casus moet worden afgeklopt.

Tijdens de lunch toonden Hanne Kinne van Frisse Folk en collega Didier verschillende vendelbewegingen, wat de vorige dag was voorgesteld door Gert van IVV.

Rebeka Kunej vertelde over de lotgevallen van de Sloveense volksdans onder het communistisch regime
Theo Smet van de VVKB
Hanne Kinne en Didier Goossens zorgden voor een folkloristisch intermezzo

Panelgesprek: erfgoedgemeenschappen, dansen en musea

Na de lunch leidde erfgoedexperte Jana Kerremans een panelgesprek over de uitdagingen, kansen en samenwerking in het borgen van dans als immaterieel erfgoed in een museum. Haar panelleden waren Theo Smet van volksdansgroep Canteclaer en de VVKB (de koepelorganisatie voor alle groepen die traditionele Vlaamse dansen opvoeren); Desislava Krsteva, een Bulgaarse Horodanseres en cultureel werker in Brussel; en Koen Dhondt en Anita Iliaens van Frisse Folk, een organisatie die mensen met verschillende danservaringen wil inleiden tot volksdansen.

Drie urgente problemen kwamen snel uit de verf: de nood aan ruimte, financiële steun en nieuwe dansers. De vraag van Jana was: kunnen deze elkaar mogelijk oplossen? Desislava gaf het voorbeeld van Bulgaarse musea die hun deuren openen voor levende voorstellingen’ zoals dans, waar mensen in groten getale heen trokken. Dat enthousiasmeerde de panelleden, omdat zo’n directe samenwerking de nodige zichtbaarheid genereert. Op basis daarvan kan een organisatie nieuwe leden aantrekken, bijvoorbeeld uit de omliggende gemeenschappen in grootsteden als Brussel. Volgens Theo en Koen zijn zulke netwerkkansen dan ook van levensbelang, ondanks praktische (ruimte, materiaalgebruik), culturele (groot aanbod van hobby’s, negatief imago van folk) en technische uitdagingen (ticketverkoop, verschillende dansvaardigheden).

In een verwijzing naar Tone Erlien Myrvold’s presentatie over participatieve musea, haalde Jana aan hoe museumpersoneel kan samenwerken met GGIs om de borging van hun danspraktijken te garanderen. Dat kan tellen als een keerpunt in museumwerk dat gericht is op engagement, en niet op de vertoning van collecties. Volgens Desislava kan zo’n actieve en belichaamde aanwezigheid van dans als immaterieel erfgoed ook bedreigde praktijken omvatten: zij worden dan niet alleen geborgd, maar ook voorgesteld aan een groter publiek. Dat initieerde twee kritische bemerkingen: ten eerste werd vanuit het publiek gevreesd voor ontsporing (naar Egil’s presentatie). Theo antwoordde dat de VVKB altijd mikt op een breed gedragen basis, waarin variatie uiteraard kan voorkomen. Vanuit een diepere laag reageerde Jana dat immaterieel erfgoed van nature veranderlijk is. Daarop reageerden panelleden dat slechts als het origineel wordt weggedrukt door variaties, er sprake is van een probleem. Ten tweede merkten Koen en Anita op dat dansers eerlijk vergoed moeten worden voor hun geïnvesteerde tijd in de samenwerking met het museum.

Aan het einde kwam nog een kritische gedachte aan het licht: is een museum überhaupt de juiste plaats voor een borgingsactie? Zo benadrukten Koen en Anita het belang van informele ontmoetingen, zoals aan de bar na repetities; dat is zowel praktisch als financieel niet altijd haalbaar voor een museum. Broodnodige renovaties, gentrificatie, openingsuren, bewaring en veiligheid… maken het voor dansgemeenschappen lastig om een geschikte ruimte te vinden – als een museum die al heeft. Anita vertelde uit eigen ervaring dat hoewel ze vaak op de steun van gemeentebesturen kon rekenen, er evenwel geen ruimte was voor structurele steun. Het panel besloot daarom met een oproep aan erfgoedorganisaties om op te treden als mediatoren en netwerkverbinders, en om acties te organiseren om zulke letterlijke en figuurlijke ruimtes te verschaffen – om een huis voor dans met vele kamers te maken.

Desislava Krsteva, Koen Dhondt en Anita Iliaens bij het panelgesprek
Theo Smet en Desislava Krsteva
Panelgesprek over de kansen in het borgen van dans in een museum

Hoofdlezing: flamencodans als immaterieel erfgoed in haar eigen museum

De dag besloot met de hoofdlezing van Kurt Grötsch, directeur van het Flamencomuseum in Sevilla. Hij ging in op de historische, sociale en emotionele wortels van de dans, alsook de uitdagingen om het te borgen. Zeker sinds de opname in UNESCO’s Representatieve Lijst van Immaterieel Erfgoed van de Mensheid in 2010, is dat laatste een centraal vraagstuk. Hij begon door flamenco te definiëren in drie pijlers: toque (gitaarkunst), cante (zang) en baile (dans). Met de eerste twee kan je 70 basisritmes creëren, waarvan er slechts op twaalf gedanst kan worden. Flamencodans bestaat dus niet zonder de muziek. De praktijk ontstond uit diverse culturele ervaringen die nauw verbonden zijn met migratie, religieuze vervolging en gemeenschapszin. Dat heeft een collectief cultureel bewustzijn gevormd waar flamenco nog steeds uit put. Deze duende of emotionele kern, en de daaruit voortgekomen sociale energie, definiëren flamenco – en voeden de ervaring van het museum. Het combineert namelijk tastbare materialen zoals kostuums en instrumenten, met immateriële elementen die de duende kunnen overbrengen. Denk maar aan video’s en hightechmiddelen zoals expression engineering. Daarmee zet het museum zich in voor educatieve, therapeutische en faciliterende activiteiten, zonder dé flamenco te claimen. Kurt benadrukte dat het Andalusische brandpunt namelijk maar één van de sites van flamenco is. Door globalisering ontwikkelt het zich ook steeds verder, zoals in de cross-over met mainstream popmuziek. De nadruk op de emotionele ervaring is echter wat hun publiek het meest aangrijpt en de musealisering daarvan kan een belangrijk onderdeel zijn van het borgen van dans als immaterieel erfgoed in musea.

Kurt Grötsch van het Flamencomuseum

Woensdag 2 februari: Praktijkervaring met de toolkit van het 'ICH and Museums'-project

Op de derde en laatste dag stelde Kia Tsakiridis (Werkplaats immaterieel erfgoed) het Creative Europe-project Intangible Cultural Heritage and Museums (20172020) voor, dat zij mede heeft gecoördineerd. Dat was een verkenning van verschillende benaderingen, interacties en praktijken wat betreft de borging van immaterieel erfgoed in samenwerking met musea [vertaald]’. In het bijzonder betrof het interacties tussen musea en beoefenaars van immaterieel erfgoed. Het doel daarvan was om innovatieve ervaringen van coöperatieve borgingsacties in musea te ontwikkelen, zoals de Tambú-tentoonstelling in het Haagse Museon in 2019.

Het project was gestoeld op historische Europese museumpraktijken, zoals acquisitie, onderzoek, interpretatie en borging met het oog op breed georiënteerde tentoonstellingen. Aan die context voegde het project kritische beschouwingen omtrent diversiteit, duurzaamheid en participatie toe. Omdat het die drie als doelen (en niet als oplossingen) zag, kon het tevens een benadering ontwikkelen van de zogenaamde derde ruimte of intersectie. Daarbinnen stichten musea en GGIs samen participatieve omgevingen vanuit hun respectievelijke en uit te wisselen expertise. Daarbinnen kunnen ze samen immaterieel erfgoed definiëren, tentoonstellen en demonstreren op ethische en coöperatieve wijze.

Naast verschillende publicaties bracht het project een toolkit voort, die onder meer bestaat uit gidsen, goede voorbeelden, literatuur (over bedreigingen en ethiek), game-achtige tools en videogetuigenissen. Het is opmerkelijk dat deze toolkit zich niet toespitst op één van de vijf immaterieelerfgoeddomeinen, maar bruikbaar is door zowel musea, GGIs, erfgoedorganisaties, leden van het publiek als beleidsmakers.

Kia Tsakiridis (WIE) stelde het Creative Europe-project voor

In de namiddag zetten Kia en haar collega Shana van Hauwermeiren de aanwezigen aan het werk. Zes groepjes gingen aan de slag met de toolkit om vragen te beantwoorden over de tentoonstelling van dans als immaterieel erfgoed in een museum.

Werksessie 1: rollenspel over borgen van dans in museumcontext

De eerste sessie daagde uit om andere rollen aan te nemen dan hun gebruikelijke functie. Als nieuw personage met een unieke achtergrond en visie, kon iedereen input geven over een danstentoonstelling in een museum. Na afloop was de bedoeling om de feitelijke functie en ideeën in een kritisch daglicht te stellen. Boeiende resultaten troef!

Zo gingen de meesten die dansers vertolkten akkoord dat het moeilijk is om iets te communiceren wat in de eerste plaats wordt gevoeld. Als ze dan iets wilden delen, dan was vreugde, plezier, het kernwoord. Onder de fictieve bezoekers weerklonk dan weer vaak de nood aan transparantie en duidelijke instructies, omdat ze allicht een afwachtende houding aannemen ten opzichte van wat ze slechts kennen als een letterlijke podiumkunst. Een abstract educatief programma zou volgens hen daarom ook minder goed werken dan concrete activiteiten. Tegelijkertijd willen dansbeoefenaars hun eigen noden ook niet uit het oog verliezen: want zou een instapklare oefening de danspraktijk niet versimpelen en ontsporen? Velen gingen daarom akkoord dat de instandhouding van bepaalde principes en tradities constant in de gaten moet worden gehouden.

Wie een museummedewerker speelde – gaande van directeur, communicatiespecialist tot veiligheidspersoneel – voorzag andere uitdagingen, zoals: waar, wanneer en hoe een danstentoonstelling in te richten? En hoe de eigen missie in balans te brengen met de facilitering van dans? Een idee kwam naar voren dat museumpersoneel ervoor moet zorgen dat er in het ontwerp rekening wordt gehouden met praktische kwesties; en dat de tentoonstelling verbonden is aan bestaande collecties, publieken en beleid van het museum. De rol van veiligheidspersoneel was daarbij opvallend populair: hun belichaming van regels, bezit en autoriteit werd vaak beschouwd als de antithese van participatie. Toch moet men rekening houden met hun aanwezigheid en eventuele deelname aan de tentoonstelling!

Maar musea hoeven geen letterlijke ruimte te voorzien. Ze kunnen ook een adviserende rol vervullen bij lokale projecten, zoals de voorziening van expertise en methodes. Vertolkers van onderzoekers en erfgoedorganisaties kunnen bijvoorbeeld communicatie omtrent immaterieel erfgoed ondersteunen. Hun inzichten helpen ook om de interesses en principes van GGIs centraal te stellen en te contextualiseren. Tot slot zijn hun respectievelijke netwerken van belang om bewustzijn te kweken onder beleidsmakers, culturele industrieën en mediaplatformen.

Over het algemeen accentueerden de meeste deelnemers een visie rond een zich steeds ontwikkelende dialoog over hoe en welke versie(s) van immaterieel danserfgoed te presenteren. Eén deelnemer wees erop dat zoiets een doorlopend project is dat constante evaluatie door en met alle betrokken partijen behoeft. En fouten zijn mogelijk, zolang ze maar transparant worden gecommuniceerd – niets doen is erger. Naar het voorbeeld van Egil werd tevens herhaald dat museumpersoneel hun waardeoordelen terzijde moet laten en het narratief in handen van beoefenaars moet leggen.

Werksessie 2: ideale danstentoonstelling in een museum

De tweede workshop was praktisch ingericht: ontwerp een ideale danstentoonstelling. Daartoe debatteerden deelnemers over zes vragen die onder meer betroffen: het museumpubliek, de relatie met beoefenaars en hun (historische) representatie, het gebruik van tastbaar materiaal en de relevantie van brede samenwerkingen. Een aantal inzichten kwamen nadrukkelijk naar voren.

Zo moet het publiek een belichaamd begrip van de dans in kwestie overhouden aan hun bezoek. Een ideale tentoonstelling biedt daarom duidelijke verwachtingen en instructies om te participeren, inclusief mensen met een fysieke of mentale handicap. Op die manier worden gevoel en waarde van de dans vooropgesteld. De aanpak daarvan moet worden uitgewerkt met en uitgevoerd door beoefenaars in de zaal of zalen.

En hoewel conversatie de transmissie van zulke danswaarden kan ondersteunen, is de dans ook de voornaamste zorg. Dat kan echter niet zonder context. Het museum kan hun verzamelde expertise inzetten om de heterogene praktijkgeschiedenissen in kaart te brengen, hedendaags gebruik te contextualiseren en variaties kritisch te belichten. Een openluchtmuseum kan dat op een levendige, participatieve wijze presenteren.

Tot slot moeten de voorbereidingen van zo’n coöperatieve tentoonstellingen vertrekken vanuit de danswereld zelf. Een externe projectmanager kan helpen om verschillende rollen, belangen, opinies, betekenissen en verwachtingen te peilen en managen. Zal het museum bijvoorbeeld kritische historische reflecties willen produceren of zal het zich primair inzetten op de borging van immaterieel danserfgoed? Samengevat komt de waarom’ voor de wie’, wat’ of hoe’. Een projectmanager kan ook administratieve rompslomp wegnemen voor zowel museum als dansgemeenschap. Een andere voorgestelde aanpak was om de inhoud van de tentoonstelling te laten schrijven door beoefenaars en de bewerking daarvan door museumpersoneel te laten doen. Op die manier staat de danservaring centraal in zowel de praktische als informatieve kant van de tentoonstelling.

Debora Plouy (CEMPER) leidde een van werkgroepen die de ideale samenwerking tussen dans en musea moest onderzoeken
Om de uitdagingen te onderzoeken nam iedereen nam een andere rol aan (danser, museummedewerker, bezoeker, …)
Staf Vos (CEMPER) noteert wat Anita Iliaens meedeelt

Conclusie en Boombal

Na de laatste workshop bedankten Mariet Calsius en Tone Erlien Myrvold de aanwezige partners en andere geïnteresseerden uitdrukkelijk voor hun kritische vragen en actieve deelname aan de discussies. Die avond besloot de eerste reeks workshops met een gezellig Boombal, waarop vanzelfsprekend uitvoerig werd gedanst!

Folkduo Naragonia op het Boombal
Na een korte instructie kan iedereen meedansen
Guus Herremans speelt ten dans

Op 2 en 3 februari kwamen enkele collega’s opnieuw samen met de projectpartners van Dance – ICH’ om de volgende stappen van het project te plannen en om toekomstige publicaties voor te bereiden.

Groepsfoto na een inspirerende week
De partners van Dance-ICH’ bespreken de volgende stappen



Dit project wordt medegefinancierd door de Europese Unie. De hier geuite ideeën en meningen komen echter uitsluitend voor rekening van de auteur(s) en geven niet noodzakelijkerwijs die van de Europese Unie of het Europese Uitvoerende Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA) weer. Noch de Europese Unie, noch het EACEA kan ervoor aansprakelijk worden gesteld.

22-02-2023

Ook interessant

20 feb. 2024

Onderzoek social dance (folk-, volks- en werelddans)

Neem deel aan ons onderzoek naar folk-, volks- en werelddans en de manier waarop dit doorgegeven kan worden aan de volgende generaties.
Lees meer
25 jan. 2024

Nodenbevraging op de inspiratie- en uitwisselingsdag 'Poppen en figuren: tussen erfgoed en hedendaagse praktijk’

CEMPER organiseerde in samenwerking met Huis van Alijn een nodenbevraging op de inspiratie- en uitwisselingsdag voor poppen- en figurentheater.
Lees meer
11 jan. 2024

Workshop - Dans en het museum

CEMPER en Danspunt nodigen dansers en museummedewerkers uit op een werksessie over dans in het museum op 24 februari 2024.
Lees meer
08 dec. 2023

Aftermovie: lancering van Schipper mag ik overvaren?

Op 14 november verscheen 'Schipper mag ik overvaren?' en dat lieten we niet onopgemerkt voorbijgaan! Herbeleef de lancering via onze aftermovie.
Lees meer