De beschrijving van de muziekinstrumenten van Stichting Logos
Probleemstelling
Stichting Logos en haar collectie muziekinstrumenten
Sinds haar ontstaan in 1968 draagt Stichting Logos één missie uit: het promoten en ontwikkelen van hedendaagse muziek en geluidskunst in de breedste zin van het woord. De werking situeerde zich steeds binnen drie domeinen: onderzoek, productie en documentatie. In de praktijk zijn deze drie domeinen innig verstrengeld. Door deze unieke wisselwerking ontstond er een boeiend en creatief platform voor componisten, wetenschappers, muzikanten, dansers en andere kunstenaars.
Sinds de jaren 70 is muziekmaker – en medeoprichter van Logos – Godfried-Willem Raes als instrumentenbouwer één van de pioniers in het onderzoek naar nieuwe expressiemiddelen en het ontwikkelen van de technologie daarvoor (interfaces), het zoeken naar en ontwikkelen van nieuwe klanken en klankmogelijkheden, het uitbreiden van het begrip muziekinstrument (het instrument als compositie) en de filosofische onderbouw ervan. Het resultaat van dit onderzoek in de kunst is de collectie van ca. 220 innovatieve muziekinstrumenten die hij bouwde over een periode van 45 jaar.
Deze collectie – die onder het beheer staat van de stichting – is zeer hybride en al de experimentele instrumenten zijn uniek, in die zin dat er steeds maar één exemplaar van bestaat. De instrumenten staan soms ver van wat er traditioneel onder ‘muziekinstrument’ verstaan wordt. Bouwtechnisch gezien vermengen ze technieken uit de traditionele instrumentenbouw, met elektrische/elektronische en digitale innovaties. Omdat er gebruik gemaakt wordt van verschillende soorten klankopwekking zijn sommige van deze artistieke objecten in hoge mate modulair. Ook de bespeling is doorgaans niet traditioneel. Zo worden sommige instrumenten bijvoorbeeld door het publiek bespeeld of aangestuurd via speciaal daarvoor ontwikkelde interfaces (beweging, geluid). Eenzelfde instrument heeft vaak ook verschillende verschijningsvormen. Zo kan een audioart-installatie gebruikt worden in een performance of een instrument of geluidenmachine samenvallen met de partituur. De collectie is dus een belangrijke getuige van de ontwikkelingen in de hedendaagse/nieuwe muziek in het algemeen en van de filosofische en (muziek)esthetische opvattingen van hun maker in het bijzonder.
De verantwoordelijkheden van de stichting t.o.v. collectie beperkten zich lange tijd tot de passieve bewaring en de activering van de collectie, onder meer door de organisatie van concerten. Zoals bij veel kunstenorganisaties het geval is, verdween het eigenlijke beheer van de collectie steeds naar het achterplan. Recent kwam bij de stichting een erfgoedreflex naar boven, aangewakkerd door de vaststelling dat de instrumenten (mechanische, elektr(on)ische en digitale componenten) erg kwetsbaar zijn en alle kennis erover verloren dreigt te gaan (gezien de leeftijd van hun maker). Actie was dus broodnodig. Het beschrijven en documenteren van de instrumenten is een eerste stap om het langetermijnbeheer van de collectie te optimaliseren en verzekeren. Via die weg kan bovendien een groter draagvlak voor de collectie worden gecreëerd.
Het project
Stichting Logos diende bij de Vlaamse overheid een aanvraag in voor een tweefasig project (in het kader van de cultureel-erfgoedprojecten op landelijk en internationaal niveau) dat – als éénmalige inhaalactie – focuste op het beschrijven en documenteren van de collectie. Beide fasen werden gehonoreerd. Dankzij de steun van de overheid kon de stichting een deeltijdse projectmedewerker (80%) aanwerven voor de gehele periode. De twee fasen van het project liepen van 1/03/2019 tot 29/02/2020 en van 1/03/2020 tot 28/02/2021. In de eerste fase focuste de medewerker zich op de elektronische en elektroakoestische instrumenten en op de grote (straat)projecten en klanksculpturen (gebouwd tussen 1970 en 1995); in de tweede fase werden de interfaces en de vele muziekautomaten (orgels en geautomatiseerde percussie‑, blaas- en snaarinstrumenten) en geluidenmachines (gebouwd tussen 1985 en 2019) onder de loep genomen.
Als vaste projectpartners werden het Brusselse Muziekinstrumentenmuseum en CEMPER betrokken. De inhoudelijke begeleiding van het project was in handen van een stuurgroep, samengesteld uit de projectmedewerker (Mattias Parent), de instrumentenbouwer (Godfried-Willem Raes), een vertegenwoordiger van elk van de partnerorganisaties (respectievelijk Wim Verhulst – verantwoordelijke voor de collectie elektrische en elektronische instrumenten – en Heidi Moyson) en een extern expert (Maarten Quanten).
Het project omhelsde niet enkel het registreren en documenteren van de muziekinstrumenten, maar ook diverse acties i.v.m. het verbreden van het draagvlak (bijvoorbeeld het betrekken van diverse doelgroepen, de contactname met relevante onderzoeksinstellingen). In dit praktijkvoorbeeld focussen we wat die laatste betreft enkel op aspecten die een invloed hebben op de keuze van het dataprofiel en van het platform waarop de inhoudelijke projectresultaten gepubliceerd werden.
Methode
In de realisatie van het project zetten we de volgende stappen:
1. Naar een eerste overzicht van de instrumenten
Aan het begin van het project bestond onduidelijkheid over het aantal muziekinstrumenten dat in het beheer is van Stichting Logos. Dit kwam onder meer omdat er werd uitgegaan van lijsten die de bouwer gaandeweg zelf had aangelegd, zij het niet systematisch. Ons baserend op een voorlopige lijst van instrumenten die de stichting ter beschikking had, gingen we in het projectdossier aanvankelijk uit van 120 muziekinstrumenten.
Met het doel een goede planning te kunnen opmaken, nam de projectmedewerker bij het begin van elke fase de tijd om deze lijst na te kijken en aan te vullen waar nodig. Hij deed daarvoor een beroep op de collectie, de instrumentenbouwer, de medewerkers en het archief van de stichting en keek systematisch het magazijn, kasten en andere opbergplaatsen na. Dit leverde een lijst op van een gevoelig hoger aantal instrumenten, namelijk 220.
2. Nadere bepaling welke instrumenten beschreven en gedocumenteerd worden.
Niet alle instrumenten die Stichting Logos beheert, kwamen in aanmerking voor dit project. In overleg met de stuurgroep werden de volgende beslissingen genomen:
- De stichting beheert instrumenten die door verschillende personen gebouwd zijn (onder meer Hugh Davies, Richard Waters, Alison Knowles, Michel Waisvisz, Richard Ierman en Moniek Darge). Vanuit het pure beheersstandpunt is het relevant om deze mee te nemen in het project. Gezien hun aantal en hun specifieke plaats binnen de Vlaamse hedendaagse muziek kozen we ervoor om in eerste instantie te focussen op de instrumenten die gebouwd zijn door Godfried-Willem Raes. De andere instrumenten konden eventueel in een later stadium nog aan bod komen, op het moment dat bleek dat er voldoende tijd ter beschikking zou zijn.
- Datzelfde principe werd ook als uitgangspunt gehanteerd bij de beslissing over studiomateriaal en apparaten waarvan niet duidelijk is of ze van scratch werden opgebouwd. Bij deze objecten werd de beslissing tot opname in de catalogus bepaald door het (grotere/kleinere) aandeel dat de bouwer er in had. Een beslissing hierover werd genomen na overleg in de stuurgroep.
- Tot de collectie behoren eveneens andere ongewone instrumenten en oude automaatjes die geen unieke stukken zijn (aangekocht). De stuurgroep besliste dat deze niet tot het project behoren.
- De overzichtslijst bevatte ten slotte ook instrumenten, gebouwd door Godfried-Willem Raes, die inmiddels verloren gegaan zijn, verkocht of ontmanteld werden door de bouwer. Er werd beslist om deze, waar mogelijk, wel mee te nemen in het project en van een beschrijving te voorzien, met als motivatie dat de kennis over deze instrumenten een beter inzicht geeft in het totale repertoire van de instrumentenbouwer en aan de esthetische, bouwtechnische en filosofische opvattingen die zijn werk funderen.
- We ontdekten ook een instrument gebouwd door Godfried-Willem Raes, dat niet meer door Stichting Logos bewaard wordt. Dit instrument is opgenomen in de catalogus. De projectmedewerker ging hiervoor ter plaatse bij de huidige eigenaar.
3. Keuze welke informatie geregistreerd moet worden.
Aan het begin van het project bepaalden we eveneens de datastructuur: de “velden” aan de hand waarvan elk van de instrumenten beschreven zouden worden. In de museumsector wordt doorgaans SPECTRUM naar voor geschoven; in Vlaanderen geldt het op SPECTRUM gebaseerde Invulboek Objecten als good practice. Specifiek voor de sector van de muziekinstrumentenmusea stellen we vast dat de meeste registratiesystemen weliswaar op één of andere manier gebaseerd zijn op SPECTRUM, maar dat het ontbreekt aan een eenduidig systeem waarop we ons konden baseren.
Om niets uit het oog te verliezen, vertrokken we van de bredere denkoefening welke informatie over de instrumenten zinvol is om bij elkaar te brengen in de context van onder meer de wensen/noden van de stichting (om de collectie gemakkelijker en beter te kunnen beheren) en de specificiteit van de instrumenten. Volgende informatie werd als noodzakelijk beschouwd om mee op te nemen:
- Informatie die de eenduidige identificatie van de muziekinstrumenten ondersteunt: inventarisnummer, de naam van het instrument.
- Informatie over de uiterlijke kenmerken van het instrument: fysieke beschrijving, afmetingen en gewicht, inscripties op het instrument.
- Informatie over de vervaardiging van de instrumenten: datering, betrokken bouwer(s), gebruikte materialen, plaats van vervaardiging, reden van vervaardiging (bepaalde instrumenten werden gebouwd n.a.v. specifieke projecten of composities).
- Informatie over de opbouw en werking van het instrument.
- Informatie over de conditie van de objecten: de staat van het instrument, problematieken.
- Informatie over de geschiedenis van de instrumenten: zowel met betrekking tot de bouw(technische) geschiedenis als de gebruiksgeschiedenis.
Bij deze denkoefening verloren we ook andere potentieel geïnteresseerde doelgroepen niet uit het oog, voor zover deze precies afgebakend konden worden: muziekhistorici/organologen, instrumentenbouwers en leerkrachten muziek. Aan welke soorten informatie de gewone liefhebber of “man in de straat” een boodschap heeft, is moeilijker te detecteren. Met bovenstaand, divers voorstel hoopte de stichting ook hun interesse te kunnen wekken. Vanwege het niet-traditionele karakter van de instrumenten (zowel qua uitzicht als qua klank) oordeelden we dat foto’s, geluids- en beeldopnames toegevoegd moesten worden voor deze doelgroepen.
Al snel werd duidelijk dat niet alle informatie zich zomaar zou laten vertalen naar concrete beschrijvingsvelden in een catalogus. De bouwtechnische complexiteit van de instrumenten (en hun gevolgen voor het beheer daarvan) maakt het noodzakelijk dat ook bouwtekeningen, elektrische schema´s, algemene richtlijnen voor het monteren en onderhoud van de instrumenten, bedieningshandleidingen, de firmware van de gebruikte microprocessoren, een beschrijving van de software die vaak specifiek ontworpen is voor het instrument, speeltechnieken, documentatie over de gebruikte chips of onderdelen, enz. op een duurzame manier bewaard en gedeeld kunnen worden. Dergelijke informatie laat zich echter niet zomaar vertalen naar een welafgelijnd beschrijvingsveld in een catalogus, noch naar de doorlopende tekst van het gemiddelde beschrijvingsveld. Deze informatie zou dus in een andere vorm als bijlage toegevoegd moeten worden aan de eigenlijke beschrijving.
4. Het bepalen van het registratiesysteem
Los van deze denkoefening, bogen we ook het hoofd over de vraag welk registratiesysteem we zouden gebruiken. Stichting Logos beschikt zelf niet over een professioneel collectiebeheersysteem. Er moest dus een keuze gemaakt worden:
- of de beschrijvingen zouden geregistreerd worden via gewone kantoorsoftware, type Word, Excel, of hun opensource alternatieven;
- of de beschrijvingen zouden geregistreerd worden via databanksoftware, type Access of Filemaker;
- of er zou alsnog professionele collectiemanagementsoftware aangekocht worden, à la Adlib Museum (software die klaar is voor gebruik) of CollectiveAccess;
- of er zou aangesloten worden bij bestaande catalogi of platformen.
Hét ideale registratiesysteem bestaat niet. Elk systeem heeft zijn voor- en nadelen. De piste van de professionele collectiemanagementsoftware werd al gauw verlaten om diverse redenen (prijskaartje, minder gebruiksvriendelijk en vaak ‘overkill’ voor organisaties uit de kunstensector, die noch de expertise hebben van de professionele erfgoedorganisaties, noch de vele verscheiden noden). Ook de optie van databanksoftware werd op advies van de projectpartners verlaten.
Aansluiten bij het collectiebeheersysteem van het Muziekinstrumentenmuseum was daarentegen wel een valabele optie:
- Dit systeem komt tegemoet aan de geldende standaarden in de (internationale) museumsector, wat de garantie biedt dat ook de beschrijvingen van de Logosinstrumenten aan deze standaarden zullen voldoen. Bovendien is de catalogus op enkele vlakken aangepast aan de specificiteit van muziekinstrumenten.
- Het Muziekinstrumentenmuseum is ingebed in een internationaal netwerk van instrumentenmusea en onderzoekers. Door de kennis over de Logosinstrumenten te bundelen bij het mim (in actief partnerschap) kan deze gemakkelijker doorstromen naar dit internationale netwerk.
- De publieksapplicatie (Carmentis) die gekoppeld is aan dit collectiebeheersysteem, voorziet in de publicatie van een relatief groot aantal velden. Een maximum aan informatie kan zo toegankelijk gemaakt worden.
- Het mim is een actieve partner in het Europese MIMO-project (Musical Instrument Museums Online), een gratis toegankelijke databank van muziekinstrumenten. MIMO is een zijproject van Europeana. Via het collectiebeheersysteem van het mim kunnen de beschrijvingen van de Logosinstrumenten doorvloeien naar MIMO, zij het in gereduceerde vorm (overeenstemmend met het beperktere dataprofiel dat MIMO gebruikt). Dit is een alternatieve manier om een internationaler georiënteerd publiek te bereiken.
Omdat het collectiebeheersysteem van het mim een geschikte optie zou zijn, toetsten we de resultaten van de denkoefening uit punt 3 aan het dataprofiel van de mim-catalogus. Die biedt, als professionele collectiemanagementsoftware, zeer veel mogelijkheden wat betreft de potentieel op te nemen beschrijvingsvelden (er zijn meer dan 120 velden gedefinieerd in deze catalogus). Met de denkoefening als basis maakten we hierin een gerichte keuze: we hertaalden de gewenste informatie naar concrete beschrijvingsvelden en ‘dubbelcheckten’ de velden uit het collectiebeheersysteem die niet gebruikt zouden worden (met andere woorden, we stelden ons kritisch de vraag of het ok is dat deze informatie niet opgenomen zou worden). De conclusies hierrond namen we mee in stap 5.
Een aantal velden in het collectiebeheersysteem van het mim zou niet gebruikt worden in dit project, om één van de volgende redenen:
- Het betreffende veld is niet relevant in de context van de Logoscollectie. Tot de collectie van het Muziekinstrumentenmuseum behoren tal van objecten uit andere culturen (bijvoorbeeld Afrikaanse of Aziatische instrumenten). De catalogus voorziet daarom in velden die toelaten om die cultuur te benoemen, alsook de vindplaats en historische productieplaats. Deze velden zijn een voorbeeld van velden die niet van toepassing zijn in de context van dit project en deze collectie. Hetzelfde geldt ook voor een aantal meer administratieve velden, zoals de (financiële) waarde of de schenker van het object.
- Het betreffende veld zou informatie bevatten die de Stichting op andere manieren documenteert. In het kader van haar artistieke werking leent Stichting Logos met enige regelmaat instrumenten uit voor concerten of tentoonstellingen. De informatie hieromtrent (wie is de uitlener, voor welke periode, afspraken rond vervoer, verzekering en dergelijke) worden via andere kanalen gedocumenteerd en gearchiveerd. Het is niet nodig dat deze informatie mee in de catalogus wordt opgenomen.
- De haalbaarheid binnen de voorziene projecttijd (zoals aangevraagd in het subsidiedossier): de mim-catalogus voorziet een aantal velden waarin de optimale bewaaromstandigheden van een object gespecifieerd kunnen worden. Hoewel deze an sich niet irrelevant zijn voor de collectie van Stichting Logos, vraagt de bepaling ervan een uitgebreid materiaaltechnisch onderzoek, dat binnen de voorziene tijd niet gerealiseerd kon worden. Met betrekking tot deze informatie heeft het bovendien weinig zin om deze op te nemen als de precieze bepalingen ervan niet/moeilijk kunnen worden nageleefd. Aan de bewaarruimte van een kunstenorganisatie kunnen we moeilijk dezelfde klimatologische eisen stellen als aan de depots van professionele erfgoedinstellingen.
Ondanks dat het collectiebeheersysteem van het mim voldoet aan een aantal pertinente noden en wensen, kozen we in dit project toch niet resoluut voor dit ene systeem. De voornaamste redenen daarvoor, zijn:
- De catalogus van het mim is enkel rechtstreeks toegankelijk voor de museummedewerkers. Een extra toegang creëren voor de Logosmedewerkers, vanuit hun eigen kantoren, is technisch gezien niet onmogelijk, maar vraagt wel een financieel engagement dat niet gegarandeerd kan worden (dat engagement heeft te maken met het voorzien van extra licenties, de installatie en het onderhoud van de client bij Logos, aanpassingen aan de toegangsrechten tot de catalogus enz.). Bovendien is het belangrijk dat Stichting Logos haar dagelijkse taken m.b.t. het beheer van de collectie onafhankelijk van het mim kan verderzetten. Stel dat er een probleem opduikt met de connectie naar de catalogus, zijn de medewerkers dan steeds afhankelijk van de it-dienst van deze federale instelling? Ook over die blijvende ondersteuning zouden veel afspraken gemaakt moeten worden.
- Hoewel de publiekscatalogus van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, waar het mim onder ressorteert, relatief veel metadata publiek maakt, komt Carmentis niet helemaal tegemoet aan de noden van alle doelgroepen die Stichting Logos wil bereiken met dit project en van de collectie an sich:
- Via Carmentis kunnen enkel fotobestanden toegankelijk gemaakt worden, wat een probleem is voor alle bijhorende documentatie in de vorm van ontwerptekeningen, elektrische schema’s e.d. die we willen voorzien. Personen die de collectie raadplegen vanuit een muziektechnisch oogpunt (bijvoorbeeld instrumentenbouwers) vinden dus niet de informatie die hen boeit.
- Carmentis is weinig laagdrempelig. Het ligt absoluut niet voor de hand dat bvb. leerkrachten uit het Deeltijds Kunstonderwijs deze catalogus ter hand nemen om lessen voor te bereiden. Niet enkel de complexiteit van Carmentis, maar ook die van de collectie ligt aan de basis hiervan.
Er werd dan ook gekozen voor een gemengd systeem, waarbij de projectmedewerker de beschrijvingen in eerste instantie zou opmaken via gewone kantoorsoftware. Dit heeft als voordeel dat het dataprofiel niet gebonden was aan een vooraf opgelegde structuur en “compact” gehouden kon worden (zonder een teveel aan velden die toch niet gebruikt zouden worden). Van daaruit zouden de beschrijvingen doorvloeien naar de catalogus van het Muziekinstrumentenmuseum.
In combinatie met de tools van het mim, kozen we ervoor om parallel daarmee ook een afzonderlijke projectwebsite uit te bouwen. Dit bood ons de volgende voordelen:
- Via de website kunnen we wél alle documentatie toegankelijk maken voor het publiek als onderdeel van de beschrijving.
- De collectie wordt op een andere manier toegankelijk gemaakt worden voor doelgroepen van niet-experten (bijvoorbeeld leerkrachten uit het DKO), doordat we op de website met een alternatief systeem van trefwoorden kunnen experimenteren. Het ontdekken van alternatieve verbanden tussen de instrumenten staat daarbij centraal.
Via de achterliggende standaardterminologieën (thesauri) biedt Carmentis de mogelijkheid om vrij door te klikken en te browsen tussen instrumenten. Als gebruiker kan je voor een bepaald instrument snel gelijkaardige objecten terugvinden via de objectnaam, de classificatiecode van een instrument, de maker, datering of de gebruikte materialen. Een aantal van deze methodes zijn in de context van de Logoscollectie minder relevant (de bouwer (want overal dezelfde); materialen (want zowat elk instrument is een onontwarbaar amalgaam aan materialen)). Met het oog op een grotere toegankelijkheid voelden we de nood aan een trefwoordensysteem dat toelaat om de instrumenten op een meer intuïtieve manier te doorzoeken. Dit systeem, gerealiseerd via de projectwebsite, uit zich op twee manieren:- Het hermetische classificatiesysteem van Hornbostel-Sachs op een andere manier presenteren, geschikt voor een niet organologisch geschoold publiek. Waar bijvoorbeeld de Optokraak volgens het systeem van Hornbostel-Sachs geclassificeerd wordt als “533.11 Analogue modules: audio signal generators”, kan dit in het alternatieve classificatiesysteem aangeduid als ‘elektronisch’ en ‘synthesizer’. De Bourdonola (volgens Hornbostel-Sachs een “514 Electro-acoustic aerophones”) mag gewoon een ‘muziekrobot’ zijn, naar het principe van een ‘orgel’, met toepassing van ‘midi’.
- Via dit alternatieve trefwoordensysteem kunnen eveneens termen toegevoegd worden, die normaliter niet geassocieerd worden met muziekinstrumenten en op die manier de interesse kunnen wekken. Voorbeelden zijn termen als ‘aanraakpunten’, ‘sonar’ en ‘tabaksblik’.
- Dergelijk taggingsysteem biedt een alternatieve toegang tot de complexiteit van de instrumenten, waarmee onverwachte verbanden gelegd kunnen worden tussen de instrumenten. Dat dit bovendien kan gebeuren in een ook voor leken begrijpelijke taal is ons inziens een plus naar publiekswerking toe.
5. Het vastleggen van de datastructuur
Rekening houdend met de bedenkingen uit de vorige aandachtspunten, werd het onderstaande dataprofiel vastgelegd. In het volgende punt gaan we verder in op hoe deze velden concreet gebruikt werden.
Inventarisnummer
Objectnaam
Naam/titel van het instrument
Classificatie (Hornbostel-Sachs)
Deelcollectie
Naam beheerder/eigenaar
Productie (vervaardiger)
Geografie (productieplaats)
Datering
Beschrijving van het instrument
Inscripties
Opbouw van het instrument/de installatie
Historiek van het instrument
Speelwijze, repertoire en inzet in producties
Afmetingen en gewicht
Staat van het instrument
Problematieken
Samenvatting
Trefwoorden:
- Tags
- Categorieën
Op de samenvatting en trefwoorden na (die enkel voor de projectwebsite gebruikt worden), stroomde alle informatie door naar het collectiebeheersysteem van het mim. Carmentis publiceert weliswaar niet alle velden. Omgekeerd geldt dat drie velden niet gepubliceerd worden via de projectwebsite. Het betreft de velden ‘objectnaam’, ‘naam van de beheerder/eigenaar’ en ‘geografische productieplaats’ die geen toegevoegde waarde hebben in deze context.
6. Het registratie- en documentatieproces
De bovenstaande punten 1 tot 5 weerspiegelen geen lineair proces. Veeleer werd er ‘over en weer’ tussen de partners nagedacht – inzichten bij de ene vraag leidden tot nieuwe inzichten rond een andere vraag. Dit proces begon vóór de start van het project en werd nadien verdergezet in overleg met de projectcoördinator. Tijdens de eerste maand konden de nodige knopen over dataprofiel, registratiesoftware en de verhouding tot de publieksplatformen worden doorgehakt. Aan het begin van de tweede fase herevalueerden we het gebruikte dataprofiel.
Eens deze beslissingen genomen waren, kon de projectmedewerker van start gaan met het beschrijven en documenteren van de vele instrumenten. Hij ging daarbij gefaseerd te werk (per type instrumenten), zoals beschreven in de projectaanvragen.
Per instrument werden telkens de volgende stappen doorlopen:
- grondige studie van het instrument zelf;
- zoektocht naar archiefstukken (in het Logosarchief) die betrekking hebben op het instrument in kwestie (zowel papieren stukken als audio(visuele) fragmenten);
- digitalisering van bestaande archiefstukken die als extra documentatie aan de beschrijving kunnen worden toegevoegd;
- opstellen van nieuwe documentatie betreffende de werking, etc. van het instrument, waar nodig;
- input vragen aan de bouwer, Godfried-Willem Raes, en deze verwerken;
- de eigenlijke beschrijving maken op basis van de bekomen informatie;
- documenteren van de instrumenten via foto’s, filmpjes (in batch).
Doorgeven van de beschrijvingen aan mim (in batch).
De velden van het dataprofiel werden daarbij als volgt ingevuld:
Inventarisnummer
Voor het toewijzen van de inventarisnummers volgden we de regels van het mim. Een inventarisnummer bestaat daardoor steeds uit het voorvoegsel “LOGOS” gevolgd door een bouwjaar. Na het bouwjaar staat een punt waarna een nummer met twee digits volgt. Dat laatste nummer is een volgnummer binnen het bouwjaar, en dus afhankelijk van hoeveel instrumenten er in dat bouwjaar ontstonden. Een voorbeeld:
Beltelefoon heeft het catalogusnummer LOGOS 1975.02 . Dit wil zeggen dat beltelefoon het tweede instrument is uit de Logoscollectie dat in 1975 werd gebouwd.
Objectnaam
Toegekend op basis van de thesaurus die het mim gebruikt.
Naam/titel van het instrument
De eigennaam, zoals die door de bouwer aan het instrument werd toegekend, of de soortnaam. Indien instrumenten dezelfde naam dragen, maar toch te onderscheiden zijn van elkaar, dan werden ze als aparte objecten beschreven.
Classificatie
Voor de classificatie werd uitgegaan van de recentste revisie van het Hornbostel-Sachs classificatiesysteem dat internationaal geldt als dé standaard voor het classificeren van muziekinstrumenten. Voor de instrumenten die geen eenduidige plaats in dat systeem vinden, werd er door de stuurgroep naar een oplossing gezocht. Hiervoor werd er een 6de categorie (experimentele klanksculptuur) aan de 5 bestaande categorieën toegevoegd. Hierin vonden de klanksculpturen en interactieve muzikale events hun plaats. Ook de modulaire muziekinstrumenten werden onder deze categorie geplaatst. Als er verschillende ‘traditionele’ categorieën (codes) van toepassing zijn op het instrument werden deze toegevoegd of gecombineerd met een korte omschrijving. Enkele voorbeelden:
- Piperola is een automatisch orgel met geautomatiseerd Turks slagwerk (bevat zowel membranofonen als idiofonen). Piperola wordt als volgt geclassificeerd: 6: 511 + 512 + 514
- Wolkenrijder is een muzikale klanksculptuur waarbij gebruik wordt gemaakt van de klank van motoren, draaiende wielen en een doorslaande tong. Wolkenrijder word als volgt geclassificeerd: 6: 514 + externe factoren (motoren en draaiende wielen).
Deelcollectie
Bedoeld als aanduiding – binnen de collectie van het mim – dat het hier een instrument uit de Collectie van Stichting Logos betreft.
Naam beheerder/eigenaar
In alle gevallen is dit Logos. Opnieuw is dit veld voornamelijk belangrijk in het kader van de opname van deze beschrijvingen in de catalogus van het mim.
Productie (vervaardiger)
Hierin worden de bouwers, medewerkers en eventueel firma´s en adviseurs genoemd.
Geografie (productieplaats)
Is voor alle instrumenten dezelfde, namelijk Gent.
Datering
Voor de datering wordt uitgegaan van jaar waarin het instrument – of de eerste versie ervan – werd afgewerkt. Als de eigenlijke bouw vroeger startte wordt dat bij het veld ‘historiek’ toegevoegd. Ook andere uitgebreidere info omtrent datering, versies en aanpassingen wordt daar opgenomen. Het bouwjaar wordt op de projectwebsite ook gebruikt als tool om de instrumenten van de collectie te filteren.
Beschrijving van het instrument
Het instrument wordt als object beschreven in de staat waarin het zich op heden bevindt. Er wordt ingegaan op de fysieke constructie, de gebruikte materialen, de vormgeving, de plaats van de onderdelen en hun werking.
Eventuele wijzigingen en veranderingen worden gedocumenteerd in de historiek van het instrument.
Inscripties
De inscripties op het instrument worden opgesomd.
Opbouw van het instrument/de installatie
Hier wordt praktische en technische informatie meegegeven. Er wordt geduid hoe het instrument moet worden gemonteerd, welke kabels waar moeten worden aangesloten en welke handelingen er moeten gebeuren voor opstart en/of onderhoud.
Historiek van het instrument
Vele instrumenten hebben een lange ontstaansgeschiedenis. Van Autosax kunnen we bijvoorbeeld vijf versies onderscheiden. Deze muziekrobot onderging gaandeweg namelijk ingrijpende veranderingen die te maken hebben met experimenten op vlak van klankopwekking. Deze versies en andere aanpassingen worden in de historiek zo precies mogelijk op gelijst en gedateerd.
Speelwijze, repertoire en inzet in producties
Hier wordt dieper ingegaan op hoe het instrument moet worden bespeeld. Bij sommige van de instrumenten van de collectie is de speelwijze helemaal niet vanzelfsprekend. Ook het repertoire en eventueel het specifieke gebruik in producties wordt hier geduid.
Afmetingen en gewicht
Voor de afmetingen wordt uitgegaan van het instrument in een denkbeeldige kubus. Het gewicht wordt weergegeven in kilogram.
Staat van het instrument
De staat van het instrument werd geëvalueerd. Sommige instrumenten of onderdelen ervan zijn niet in werkende staat.
Problematieken
Hier worden de problematieken opgesomd die in bovenstaande velden nog geen plaats vonden.
Samenvatting
Een beknoptere beschrijving van het instrument en zijn werking die als inleidende tekst gebruikt wordt op de overzichtspagina’s van de projectwebsite.
Trefwoorden
Deze worden enkel op de projectwebsite getoond. Het omvat twee systemen die toelaten om de collectie op een meer intuïtieve manier te doorzoeken en te filteren:
- Categorieën: We onderscheiden 7 categorieën waartoe de instrumenten van deze collectie kunnen behoren: akoestisch, digitaal, elektroakoestisch, elektronisch, muzikaal event, klanksculptuur en muziekrobot. Omwille van de aard van de instrumenten kan één instrument tot verschillende categorieën behoren.
- Tags: vrij te kiezen, laagdrempelige trefwoorden die het instrument, haar werking of onderdelen beschrijven in mensentaal. Voorbeelden zijn ‘trompet’, ‘tokkelen’ en ‘acceleratiesensor’.
Waar die voorhanden was in het Logosarchief werd bestaande documentatie in de vorm van bouwplannen, elektrische schema’s etc. ‘gerecupereerd’. Uiteraard werd de informatie eerst gecontroleerd en getoetst aan de huidige staat en werking van het instrument. Indien de informatie up to date was, werden de documenten ingescand en als bijlage toegevoegd aan de beschrijving. Voor bepaalde instrumenten bestond dergelijke informatie niet en moest de projectcoördinator deze maken. Hij focuste daarbij op die informatie die noodzakelijk is om een goede werking van het instrument te garanderen (bijvoorbeeld elektrische schema’s). In overleg met de stuurgroep werd besloten dat er geen speciale software moest worden aangekocht om deze tekeningen op te stellen.
Tijdens het project vonden er ook 24 fotosessies plaats. De projectcoördinator informeerde op voorhand bij de projectpartners naar richtlijnen en good practices hieromtrent, onder meer wat betreft het bestandsformaat, de achtergrond, de lichtinval, de verhouding geheel-detailfoto’s, etc. De nodige afspraken werden gemaakt. Deze foto´s werden met professioneel materiaal aangemaakt; de projectcoördinator kreeg hierbij de hulp van Logos-medewerker Kristof Lauwers. Na elke sessie werden de foto’s ook digitaal bewerkt in functie van de publicatie.
Ook bijkomend film- en geluidsmateriaal werd aangemaakt; opnieuw werden hier de nodige afspraken rond gemaakt. De beperkte projecttijd stond een systematische aanpak echter niet toe. Via de dagelijkse, artistieke werking van Logos zullen de leemtes echter verder ingevuld worden. Zo organiseerde de stichting het voorbije jaar een aantal streamingsconcerten waarbij bepaalde instrumenten uit de collectie in de kijker gezet werden. Elk concert werd voorafgegaan door een toelichting over de bouw en geschiedenis van het instrument. De filmpjes van deze concerten werden toegevoegd aan de projectwebsite.
Na het verzamelen van alle informatie werden de beschrijvingen en documentatie in batch aan het mim bezorgd. Hun medewerkers zorgden ervoor dat alle informatie werd ingegeven in het eigen collectiebeheersysteem en toegankelijk werd gemaakt via Carmentis.
Tijdens het catalografieproces werden we geconfronteerd met een problematiek specifiek voor dit soort instrumenten; nl. het idee of een beschrijving per instrument volstond, dan wel een beschrijving per ‘onderdeel’ moest worden voorzien. Dit zou inhouden dat de instrumenten herleid worden tot hun diverse samenstellende onderdelen. Een vergelijking met meer traditionele mechanische instrumenten kan dit snel toelichten: beschrijf je een mechanisch orgel als 1 instrument, of geef je de verschillende – vaak volledige – deelinstrumenten waaruit het is opgebouwd (saxofoon, trom, accordeon, etc.) een aparte beschrijving? Het is een problematiek waar ook de collectieverantwoordelijke van de collectie Jef Ghysels mee geconfronteerd wordt en waarover we haar expertise inwonnen.
Bij de Logosinstrumenten – omwille van hun hybriditeit, de modulariteit en het grotere aandeel aan innovatieve elektronische en digitale componenten – situeert deze problematiek zich iets op een ander terrein: de samenstellende delen van een instrument zijn geen duidelijk te onderscheiden traditionele instrumenten, maar een versmelting van muziekinstrument, compositie, uitvoering en andere ‘data’, vaak nog in een los-vast-verband. Om deze problematiek in kaart te brengen, voerde de projectcoördinator een casestudy uit naar het instrument HEX. In de stuurgroep hebben we deze problematiek uitgebreid behandeld, maar helaas geen afdoende oplossing gevonden. Het ontbreekt ons daarvoor onder meer aan duidelijke, internationaal aanvaarde definities van de termen ‘muziekinstrument’, ‘compositie’ en ‘uitvoering’, met inbegrip van een correcte afbakening van ‘data’ (wat een doctoraatsonderzoek op zich zou kunnen zijn). Om die reden zijn de instrumenten – en hun verschillende samenstellende onderdelen als één geheel beschreven.
Bepaalde instrumenten zijn, in overleg met de stuurgroep, als groep beschreven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Howling Hometrainers en bij Pneumafoon. Dat laatste instrument omvat 20 aparte klanksculpturen die middels grote luchtkussens tot klinken gebracht worden. Het eerstgenoemde instrument wordt gevormd door (max. 12) hometrainers. Hoewel de beweging op elk van de hometrainers afzonderlijk in geluid wordt omgezet, wordt het idee achter deze instrument pas gerealiseerd indien zij als ensemble bespeeld worden. Het instrument is dus geconcipieerd als een ensemble, net zoals dat bij Pneumafoon het geval is. In deze gevallen wordt dus niet elke klanksculptuur of hometrainer als een apart instrument opgenomen in de catalogus.
Resultaten en aandachtspunten
- In de voorziene projectperiode (2 jaar, 80% VTE) werden ca. 200 muziekinstrumenten op stukniveau op een wetenschappelijk verantwoorde manier beschreven en gedocumenteerd. Informatie die niet in catalogusvorm (gestructureerde velden) kan worden opgenomen, is toegevoegd als bijkomende documentatie. De beschrijvingsrecords en documentatie zijn aan elkaar gekoppeld. Standaarden m.b.t. dataprofielen – zoals die in de erfgoedsector gebruikt worden – moeten niet klakkeloos overgenomen worden. Ze mogen geïnterpreteerd worden in functie van de eigen noden en wensen. Het is belangrijk hier bewust mee om te gaan en voldoende tijd uit te trekken om te bepalen wat het gewenste resultaat moet zijn, want bepaalde beslissingen kunnen niet altijd vlot teruggedraaid worden.
- De instrumenten werden opgenomen op een aparte projectwebsite en in de catalogus van het Muziekinstrumentenmuseum. Dit houdt in dat de informatie op meerdere plaatsen onderhouden en up to date gehouden moet worden en vraagt de nodige afspraken, in dit geval met het mim.
- Meerdere medewerkers van de stichting zijn op diverse momenten betrokken geweest bij de verschillende onderdelen dit project (het beschrijven, fotograferen, filmen, de uitbouw van de projectwebsite, etc.). De kennis over de methode en de tools wordt gedeeld door de organisatie, wat belangrijk is voor het langetermijn beheer van de instrumenten en de projectresultaten. Alle nodige informatie over de instrumenten kan snel en gemakkelijk worden teruggevonden door alle medewerkers.
- Godfried-Willem Raes is nog steeds als bouwer aan de slag. In dat opzicht groeit de collectie muziekinstrumenten van Stichting Logos nog steeds aan. Met dit retroactieve project is een belangrijke impuls gegeven tot een goede werkmethode en tools om de registratie van de instrumenten te kunnen bijhouden. Nieuwe instrumenten kunnen nu voortaan vlot geregistreerd en gedocumenteerd worden als onderdeel van de dagelijkse werking van de stichting. Hierover zijn ook de nodige afspraken gemaakt met het mim.
- De beschikbare informatie helpt de organisatie met het beheer van de instrumenten. Hoewel sommige instrumenten verloren zijn gegaan, zijn er ook een aantal opnieuw ‘opgedoken’. De verzamelde informatie biedt de stichting een beter inzicht in de samenstelling van de collectie en de noden van elk instrument en helpt de stichting om in de toekomst rationele beslissingen te nemen inzake het dagelijkse beheer, preservering, restauratie, verzekering, uitleen aan derden (in die zin ondersteunen de projectresultaten ook de artistieke werking van de stichting), enz. Op basis van de resultaten kan de stichting haar visie op de instrumenten, als gebruiksinstrumenten en als erfgoed, verder ontwikkelen.
- In dit project werd bewust nog geen aandacht besteed aan een (cultuurhistorische) waardering van de instrumenten. In samenwerking met CEMPER zal evenwel een waarderingstraject rond deze instrumenten opgezet worden in de loop van 2021. We zijn er van overtuigd dat dit traject – waarbij we verschillende stakeholders willen betrekken – bijkomende inzichten zal opleveren.
- De collectie wordt via twee platformen toegankelijk gemaakt: Carmentis (de publiekscatalogus van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, waaronder het mim ressorteert) en een aparte projectwebsite. Op deze manier kan de informatie die publiek gemaakt wordt doorstromen naar diverse doelgroepen: onderzoek, onderwijs, instrumentenbouwers(-in-opleiding). De aangeboden informatie kan worden afgestemd op de noden van de doelgroep.